Samen met Nederland was ik de laatste weken in de ban van Anne Faber. Haar lot werd al gauw ons lot, en de hoop die de inzet van een geliefde, haar geliefde, oorspronkelijk nog opwekte verdraaide zich tot een wervelwind van maatschappelijke woede, verdriet en verontwaardiging.
Ik raakte opgeslokt in de mediahitte die naarstig trachtte mijn vraag naar nieuws over haar verdwijning te bevredigen. Alle feeds waren doordrenkt met lege updates of aangrenzende artikelen, maar wekenlang konden de updates mijn behoeftes niet beantwoorden en werd ik steeds koortsiger. Toch bleef ik inchecken, elk journaal sloot ik me aan op het NOS-infuus en zocht ik naar de verlossing, terwijl ik inmiddels wel moest weten dat het hoe dan ook niet goed zou zijn.
De jonge vrouw, net als ik, uit Utrecht, net als ik – alleen zij is nu verloren.
Het raakte me, maar het deed me ook te veel. ’s Avonds fietste ik niet meer op dezelfde manier naar huis, de bekende gang waar het licht uit was gevallen liep ik niet zonder kloppend hart uit en elke onbekende man was een potentiële dader.
Angst heerste in Nederland, angst werd me ingeboezemd en angst troefde pardoes het gevoel van veiligheid. Terugkijkend op hoe ik me heb laten opzwepen, geneer ik me een beetje. In Utrecht heb ik, gelukkig, geen bedreigende situaties meegemaakt. Er lijkt voor mij geen reden om bang te zijn. Ondanks het afschuwelijke, tragische lot van Anne, wil ik dat veilige gevoel dan toch proberen vast te houden.
En dan geloof ik net zo lang in een veiligere morgen, tot het werkelijkheid is.
|