Copy
Eindejaarsbericht Maatwerk
Agro Nieuwsbrief juni 2017
 
Ontbinding pachtovereenkomst af­ge­wezen
 
Een BV exploiteerde een landbouwbedrijf met 5.000 zeugen, 25.000 vleesvarkens en 440 hectare akker­bouw. Daarnaast verpachtte zij ca. 65 ha grond in re­guliere pacht.

Een melkveehoudster exploiteerde samen met haar echtgenoot een bedrijf met 150 stuks vee op in totaal 24 ha grond. Met ingang van 1980 pachtte zij 1,70 ha grond van de BV.

In 2014 zegde de BV de pacht per 15 april 2016 op, omdat zij het gepachte duurzaam in gebruik wou ne­men en het daartoe dringend nodig had. Een redelijke afweging van de belangen bij beëindiging van de pacht­overeenkomst tegen die van de melkveehoud­ster bij verlenging van de overeenkomst, zou in het voor­deel van de BV uitvallen.

De pachtkamer van de rechtbank wees echter de vor­dering van de BV af om de overeenkomst te beëindi­gen.

In hoger beroep beriep de BV zich op artikel 7:370 lid 1 onder b (dringend eigen gebruik) en c (afweging belangen) van het Burgerlijk Wetboek. Ten aanzien van de stelling dat zij de grond duurzaam in gebruik wou nemen en het perceel daartoe dringend nodig had, voerde de BV aan dat zij in het verleden verlies had geleden en dat deze weggewerkt konden worden door het verpachte zelf weer in gebruik te nemen.

Het hof oordeelde dat de BV niet had toegelicht dat de bedrijfsresultaten zouden verbeteren door het ver­pach­­­te weer in gebruik te nemen. Uit overlegde boek­houdstukken bleek dat de BV sinds 2012 meer dan aan­zienlijke winsten maakte. De BV had niet begrijpe­lijk toegelicht dat zij het gepachte dringend nodig had.

Ten aanzien van de belangenafweging (c-grond) voer­de de BV dezelfde feiten en omstandigheden aan, maar ook dat in haar bedrijf 30 werknemers werkzaam waren, het gepachte perceel te midden van haar an­de­re percelen lag en de melkveehoudster een margi­naal melkveebedrijf had. De toekomstige kansen voor dit bedrijf waren klein, volgens de BV.

Het hof oordeelde dat de melkveehouderij relatief klein was, maar, gelet op de boekhoudstukken, voldoende rendeerde. Beide kinderen maakten inmiddels deel uit van de maatschap en wilden graag opvolgen. In 2014 was een vergunning verkregen voor de bouw van een stal, maar in verband met de wetgeving rondom fos­faatrechten en in afwachting van goedkeuring door de
provincie, was nog niet overgegaan tot de bouw van de stal.

Volgens het hof is het een algemeen bekend feit in de agrarische praktijk dat melkveehouders, vanwege de eis van grondgebondenheid, groot belang hebben bij behoud van de grond die zij gebruiken. Afname van het areaal zou directe gevolgen hebben voor de om­vang van de veestapel en de daarmee verband hou­dende rechten. Daarnaast zou beëindiging van de pachtovereenkomst minder mestplaatsingsruimte, en minder eigen ruwvoer en (nog) minder zicht op uitbrei­ding van het bedrijf betekenen. In dit licht was het be­lang van de BV ondergeschikt.

Het hoger beroep van de BV werd ongegrond ver­klaard.

Terechte mestboete voor hobbyboer
 
Een hobbyboer hield in 2014 drie pony’s, twee jaarlin­gen en drie veulens op een oppervlakte van 3,85 ha grond. In dat jaar werd tevens een aanzienlijke hoe­veelheid mest aangevoerd. Bij een controle consta­teerde de NVWA dat de gebruiksnormen voor dierlijke mest en fosfaat werden overschre­den. De staatsse­cre­taris legde vervolgens mestboetes op.

De rechtbank oordeelde dat de mestboetes terecht wa­­ren opgelegd. Uit de definitie van landbouw volgens de Meststoffenwet volgt niet dat winstoogmerk een ver­eiste is. Het hobbymatig houden van paarden, pony’s en veulens en het aanwenden van mest voor de teelt van gras is daarom aan te merken als land­bouw in de zin van de Meststoffenwet. Beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden vielen de activiteiten onder het begrip bedrijf.

In hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven voerde de hobbyboer aan dat de boetes ten onrechte aan zijn voormalige vennootschap onder firma (VOF) waren opgelegd. De VOF was al twaalf jaar geleden uit het Handelsregister geschreven. Er kunnen geen boetes worden opgelegd aan een VOF die niet meer bestaat.

Het college was het hier niet mee eens. De hobbyboer had in 2014 onder naam van de VOF naar buiten toe handelingen verricht. Zo werd in 2014 op naam van de VOF bedrijfstoeslag aangevraagd. Inschrijving in het Handelsregister is niet bepalend voor het wel of niet bestaan van een VOF.
 
De hobbyboer voerde verder aan geen bedrijf te zijn. De pony’s werden puur hobbymatig gehouden, zonder enig winstoogmerk en het gewonnen hooi werd ge­bruikt als voer voor de dieren. Fiscaal was er ook geen sprake van een bedrijf. In diverse publicaties van RVO en NVWA wordt de grens tussen hobbymatig en be­drijfs­matig houden van paarden gelegd bij een stikstof­productie van 350 kg per jaar. De door de NVWA vast­gestelde productie bedroeg slechts 139 kg.

Het college was, gelet op de feitelijke situatie, van oor­deel dat de VOF terecht was aangemerkt als bedrijf. Daartoe nam zij in aanmerking dat de VOF drie pony’s, twee jaarlingen en drie veulens bezat en dat zij een niet geringe oppervlakte grond in gebruik had, die was aangewend voor het weiden van de dieren en het winnen van voer. Bovendien was de grond gebruikt voor het aanvoeren en uitrijden van mest, waarvoor de VOF deels een vergoeding had gekregen. Verder wer­den jaarlijks gemiddeld twee veulens gefokt voor de ver­koop. Tot slot hechtte het college belang aan de om­­standigheid dat van 2009 tot en met 2014 uitbeta­ling van de bedrijfstoeslag was aangevraagd én uitbe­taald. Onder deze omstandigheden kon niet worden ge­zegd dat de VOF in 2014 slechts hobbymatig dieren hield. Dat de productie van dierlijke mest minder dan 350 kg stikstof zou bedragen, leidde gezien de hier­voor genoemde feiten, niet tot een ander oordeel.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Convenant nevenwerkzaamheden
 
Veel agrariërs ontplooien naast de eigen onderneming activiteiten bij andere ondernemingen. Deze liggen mees­­tal in het verlengde van die van de eigen onder­neming en zijn qua tijdsbesteding ondergeschikt aan de eigen onderneming.
 
Een voorbeeld is de melkveehouder (opdrachtnemer) die bij een andere melkveehouder (opdrachtgever) de koeien melkt tegen een vergoeding. Zij zijn daarvoor met elkaar een arbeidsrelatie aangegaan.
 
De vraag kan zich voordoen of de inkomsten uit de werk­zaamheden bij een andere onderneming als winst uit onderneming, loondienst of resultaat uit overige werkzaamheden gekwalificeerd moeten worden. In veel gevallen is er sprake van winst uit onderneming. Daarvan is in ieder geval sprake als voldaan wordt aan de volgende criteria:
 
  1. Tussen de opdrachtnemer en de opdrachtgever is sprake van een overeenkomst van opdracht of een arbeidsovereenkomst,
  2. De werkzaamheden bij de andere onderneming zijn ondergeschikt aan de werkzaamheden in de eigen onderneming, en;
  3. De werkzaamheden waarvoor een overeenkomst van opdracht of een arbeidsovereenkomst is aan­gegaan, zijn soortgelijke werkzaamheden als die in de eigen onderneming van de opdrachtnemer.
Ondergeschikte werkzaamheden
De werkzaamheden bij de andere onderneming zijn on­der­geschikt als maximaal 30% van de totaal beste­de tijd wordt besteedt bij een andere onderneming met een maximum van 600 uur.
 
Samenwerkingsverbanden en soortgelijke werkzaam­heden
Wanneer er vanuit een maatschap of vennootschap onder firma soortgelijke werkzaamheden verricht, geldt de aanvullende eis dat de opbrengsten hiervan worden ingebracht in de maatschap of vennootschap onder firma.
 
Omzetbelasting
De omzet uit nevenwerkzaamheden uit hoofde van over­eenkomst tot opdracht volgt voor de omzetbelas­ting de regeling van de eigen onderneming. Dat wil zeggen: als geopteerd is voor de omzetbelasting, zijn de inkomsten uit de nevenwerkzaamheden ook belast en moet hierover omzetbelasting worden af­ge­dragen.
 
Wijziging pachtnormen
 
Het Wageningen Economic Research (WEcR, voor­heen LEI) heeft de hoogst toelaatbare pachtprijzen berekend, welke op 1 juli 2017 van kracht worden.

Los bouw- en grasland
De pachtnormen voor los bouw- en grasland zijn ge­ba­seerd op de bedrijfsresultaten van grote en middel­grote akkerbouw- en melkveebedrijven in de periode 2011 tot en met 2015. De normen dalen ten opzichte van het vorige jaar in alle pachtprijsgebieden.

In de gebieden met overwegend melkveehouderij daalt de norm vanwege de slechte bedrijfsresultaten in de melkveehouderij in 2015 en het wegvallen van het 2010, waarin gemiddelde resultaten werden behaald. Voor de akkerbouwbedrijven valt het zeer goede jaar 2010 weg en komt er een gemiddeld inkomensjaar (2015) voor in de plaats.
 
Tabel 1:  Nieuwe regionorm, oude regionorm en veranderpercentage voor los bouw- en grasland.
 
Pachtprijsgebied                            Norm       Norm   Verander-
                                                       2017        2016   percentage
                                                   (€ / ha)    (€ / ha)
Bouwhoek en Hogeland                   677          836           -19
Veenkoloniën en Oldambt                743          806             -8
Noordelijk weidegebied                    796          901           -12
Oostelijk veehouderijgebied             755          815             -7
Centraal veehouderijgebied             633          756           -16
IJsselmeerpolders                         1.049       1.118             -6
Westelijk Holland                              653          775           -16
Waterland en Droogmakerijen          414          527           -21
Hollands/Utrechts weidegebied       932       1.043           -11
Rivierengebied                                 861          986           -13
Zuidwestelijk akkerbouwgebied      513          667           -23
Zuidwest-Brabant                            781          816             -4
Zuidelijk veehouderijgebied              838          901             -7
Zuid-Limburg                                    878          977           -10
 
 
Los tuinland
In tabel 2 staan de pachtnormen voor de twee pacht­prijsgebieden voor los tuinland vermeld. De norm in het gebied ‘Westelijk Holland’ blijft vrijwel gelijk, door­dat het goede inkomensjaar 2010 wordt ingewisseld voor het eveneens goede jaar 2015. In de rest van Nederland stijgt de regionorm sterk (+58%), doordat het slechte jaar 2010 is vervangen door het goede jaar 2015. De samenstelling van de tuinbouwsector in bei­de gebieden verschilt sterk en daardoor ook de pacht­normen. In ‘Westelijk Holland’ is het merendeel bloem­bollenbedrijf, in ‘Rest van Nederland’ zijn boomkweke­rijen in de meerderheid.
 
Tabel 2: Nieuwe regionorm, oude regionorm en veranderpercentage voor los tuinland.
 
Pachtprijsgebied                            Norm       Norm   Verander-
                                                       2017        2016   percentage
                                                   (€ / ha)    (€ / ha)
Westelijk Holland *)                        2.714       2.652              2
Rest van Nederland                      1.695       1.073            58
 
*) excl. boomkwekerij in het landbouwgebied Boskoop en Rijneveld
Agrarische bedrijfsgebouwen
De hoogst toelaatbare pachtprijzen voor agrarische bedrijfsgebouwen en de pachtprijs voor bestaande overeenkomsten worden verhoogd met 1,30%, gelijk aan de gemiddelde bouwkostenindex over de periode 2012-2016.
 
Tabel 3:  Hoogst toelaatbare pachtprijs in euro’s per hectare voor bedrijfsgebouwen in 2017, afhankelijk van doelmatigheid gebouwen.
 
Aard bedrijf                                   Akker-     Melk-    Overig
                                                      bouw      vee      
                                                      
Doelmatigheid
Nieuw                                               475       1.221       734
Zeer goed                                        374          960       579
Goed                                                285          733       442
Redelijk                                             210          539       324
Matig                                                 147          375       226
Slecht                                                  85          215       129
 
Agrarische woningen
De maximale pachtverhoging voor agrarische wonin­gen met pachtovereenkomsten van voor 1 september 2007 bedraagt 2,8% (inflatie van 0,3 % plus 2,5%). Dat is gelijk aan het basishuurverhogingspercentage volgens het huurprijzenbeleid woonruimte. De hoogst toelaatbare pachtprijs van overeenkomsten voor agra­rische woningen die op of na 1 september 2007 zijn aangegaan, wordt bepaald aan de hand van het pun­tenstelsel. De tabel van het puntenstelsel stijgt over­een­komstig de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte met 0,3% (inflatiepercentage over 2016).
  
 Uitspraak kort geding fosfaatreduc­tieplan
 
Een aantal melkveehouders had een kort geding aan­gespannen tegen de Staat. Op 4 mei oordeelde de voorzieningenrechter dat het fosfaatreductieplan niet van toepassing is voor deze melkveehouders. Het ging daarbij om biologische melkveehouders en melk­veehouders die voor 2 juli 2015 investeringsverplich­tingen waren aangegaan, maar deze nog niet benut hadden.

De staatssecretaris heeft besloten in hoger beroep te gaan tegen het vonnis. Mocht de Staat alsnog gelijk krijgen, betekent dit volgens de staatssecretaris dat het fosfaatreductieplan met terugwerkende kracht tot 1 maart 2017 alsnog volledig van toepassing is voor deze melkveehouders. Ze nemen daarmee een risico als zij zich niet houden aan het fosfaatreductieplan.
 
Controle en bezwaar beschikking fosfaatreductieplan
 
Eind mei zijn de beschikkingen verzonden over de eerste periode (maart en april) van het fosfaatreduc­tieplan. In de beschikking staat of men een boete ver­schuldigd is of een bonus ontvangt. De inning van de boete of de uitbetaling van de bonus vindt in principe in juni plaats.

Beschikking controleren
De beschikking is gebaseerd op gegevens die bij de RVO geregistreerd staan. Het is daarom van belang goed te controleren of de referentieaantallen correct zijn vastgesteld.
 
Wanneer men zich heeft aangemeld voor de knelge­vallenregeling, is uit de beschikking af te leiden of de RVO de melding wel of niet heeft gehonoreerd.
 
Bewaar maken
Indien men het niet eens is met de beschikking, kan er binnen zes weken na dagtekening van de beschikking bezwaar gemaakt worden bij de RVO. Dit betekent niet dat de boete vooralsnog niet betaald hoeft te wor­den. Er kan een verzoek om uitstel van betaling ge­daan worden, dat onder bepaalde voorwaarden wordt gehonoreerd.
 
 
Steunaanvrager gekort voor gedra­ging overdrager perceel
 
De NVWA constateerde medio april 2015 dat op een perceel bouwland vaste mest was uitgereden, waarbij deze mest niet in twee opeenvolgende werkgangen was ondergewerkt. Zij gaf daarop een schriftelijke waarschuwing aan de landbouwer en het loonwerk­bedrijf.

De landbouwer verpachtte kort daarna het perceel aan zijn buurman. Hij vroeg zelf geen rechtstreekse beta­lin­gen aan. De buurman gaf het perceel op in de Ge­com­bineerde opgave 2015 en vroeg wel rechtstreekse betalingen aan.
 
RVO.nl legde de buurman een randvoorwaardenkor­ting van 3% op, vanwege de niet-naleving van de ver­plichting om dierlijke mest emissiearm aan te wenden.

In hoger beroep voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven voerde de buurman aan dat de niet-nale­ving hem niet kon worden aangerekend, omdat hij het perceel op het moment van de overtreding niet in ge­bruik had en de overtreding daarom ook niet had kun­nen voorkomen.
 
Het college oordeelde dat het niet uitmaakt of de niet-naleving van de randvoorwaarden door de persoon aan wie de landbouwgrond is overgedragen of door de overdrager is veroorzaakt. In beide gevallen wordt de niet-naleving volledig toegerekend aan de landbouwer die de steunaanvraag heeft ingediend en wordt het to­taalbedrag van de rechtstreekse betalingen verlaagd of uitgesloten.
 
In dit concrete geval hield dit in dat indien de niet-naleving van de verplichting om dierlijke mest emissie­arm aan te wenden het gevolg is van een toereken­baar handelen of nalaten van de landbouwer, RVO gehouden is de daaruit voortvloeiende administratieve sanctie aan de buurman op te leggen, omdat hij het per­ceel overgedragen had gekregen en alleen hij in 2015 een steunaanvraag had ingediend.
 
Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.
  
Wijzigen zaaidatum EA-vanggewas
 
Een onderdeel van de vergroeningseisen is de invul­ling van het Ecologisch aandachtsgebied (EA). Veel (akkerbouw)bedrijven vullen dit in met de teelt van een vanggewas. Een EA-vanggewas moet minimaal 10 we­ken in stand worden gehouden. In de Gecombi­neerde opgave moet daarvoor de verwachte zaaida­tum ingevuld worden. Als de werkelijke zaaidatum af­wijkt van de opgegeven datum, kan men dit aan de RVO doorgeven door de Gecombineerde opgave te wijzigen en opnieuw in te sturen. Een dergelijke wijzi­ging heeft geen korting op de bedrijfstoeslag tot ge­volg.
 
De opgegeven zaaidatum geldt in principe als start­datum voor de 10 weken-termijn. Wanneer de werke­lijke zaaidatum afwijkt, moet uiterlijk op de zaaidag zelf de werkelijke datum doorgegeven worden. Als dit later wordt gedaan, geldt de dag van de melding als start­datum voor de 10 weken-termijn. Het is dus niet mo­ge­lijk een datum in het verleden op te geven.
 
Als de werkelijke zaaidatum eerder is dan opgegeven, is het alleen nodig om deze door te geven als men an­ders in de problemen komt met de 10 weken-termijn.
 
Bij een vanggewas als ondervrucht in het hoofdgewas geldt de oogstdatum van het hoofdgewas als ingangs­datum voor het vanggewas.

Na 30 september is het niet meer mogelijk de ingangs­datum te wijzigen.

Geen eigen zaad of mengsels
De mogelijkheid om eigen zaad of mengsels te ge­bruiken vervalt. In de bestaande regelgeving voor zaai­zaad mag men de toegestane soorten voor EA niet meer zelf vermeerderen. Dat betekent dat in alle gevallen aankoopbewijzen en etiketten overlegd moe­ten kunnen worden.

Succesvol beroep varkenshouders tegen WOZ-waarde
 
Acht varkenshouders zijn in beroep gegaan tegen de hoogte van de WOZ-waarde van hun bedrijven. Zij voerden aan dat de ‘Taxatiewijzer Agrarische gebou­wen’ voor het belastingjaar 2016 een alternatieve be­re­keningswijze voorschrijft voor het bepalen van de WOZ-waarde van varkensbedrijven.

De alternatieve berekeningswijze houdt in dat bij var­kensbedrijven met een omvang van meer dan 1.500 m2 aan varkensstallen, de waarde van het bedrijf (met inbegrip van een eventuele bedrijfswoning, bijgebou­wen, mestkelders en ondergrond) wordt bepaald aan de hand van de totale oppervlakte van de aanwezige varkensstallen, vermenigvuldigd met een eenheids­prijs per m2. In de taxatiewijzer wordt dit verklaard door de aanname dat kopers van varkensbedrijven waarschijnlijk niet meer kijken naar de diverse deelob­jecten van het bedrijf, maar primair naar het aantal varkens dat gehouden kan worden (de verdiencapa­citeit). Om die reden is er in de Taxatiewijzer voor ge­kozen bij deze varkensbedrijven handmatig op de ken­getallen te corrigeren aan de hand van een eenheids­prijs en het aantal m2  varkensstal. De eenheidsprijs voor vleesvarkensstallen ligt volgens de Taxatiewijzer in de bandbreedte van € 125 tot € 225 per m2 en bij zeugenbedrijven in de bandbreedte van € 175 tot € 225 per m2.

In de Taxatiewijzer is expliciet aangegeven dat een op­telsom van alle deelobjecten bij varkensbedrijven zoals die van eisers, leidt tot een te hoge WOZ-waar­de.

De heffingsambtenaar had bij de waardering het alter­natief niet gevolgd, omdat hij meende dat de analyse van de aan de Taxatiewijzer ten grondslag liggende verkoopcijfers van varkensbedrijven onjuist zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat hij dit niet aanne­melijk had gemaakt en dat de alternatieve bereke­nings­wijze toegepast had moeten worden.

De varkenshouders hadden de waarden van hun be­drijven echter ook niet aannemelijk gemaakt, volgens de rechtbank. Factoren als de aanwezigheid en kwali­teit van een bedrijfswoning, leeftijd van de gebouwen, doelmatigheid, opzet van het bedrijf, de aanwezigheid van andere bijbehorende gebouwen en de (micro)lig­ging zijn volgens de Taxatiewijzer bepalend voor de vraag waar binnen de bandbreedte het te taxeren ob­ject thuis hoort. Met het hanteren van één uniforme eenheidsprijs van € 180,17 per m2, zoals eisers voor­stonden, wordt miskend dat de taxateur volgens de Taxatiewijzer telkens een afweging moet maken op welke wijze binnen de bandbreedte recht wordt ge­daan aan de verschillen tussen de varkensbedrijven.

Nu geen van partijen de door haar gestelde waarden aannemelijk maakte, stelde de rechtbank de waarde van de bedrijven in goede justitie vast. Deze waarden vielen in alle gevallen lager uit.

Impasse PAS en natuurvergunnin­gen
 
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zogenoemde prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg over het Pro­gramma Aanpak Stikstof (PAS). De Afdeling wil weten of het PAS in overeenstemming is met de Europese Habitatrichtlijn en dus juridisch houdbaar is.

Noodzaak prejudiciële vragen
In een groot aantal procedures hebben bezwaarma­kers aangevoerd dat het PAS in strijd is met de Euro­pese Habitatrichtlijn. Voor een antwoord op die vraag is uitleg van de richtlijn door het Hof van Justitie nodig.

Inhoud vragen
De prejudiciële vragen worden gesteld in twee ver­schil­lende uitspraken. De ene uitspraak gaat over vee­houderijen waarvoor op basis van het PAS natuurver­gunningen zijn verleend. Er wordt onder meer ge­vraagd of het PAS op grond van de Europese Habitat­richtlijn mag worden gebruikt voor het verlenen van die vergunningen. De andere uitspraak gaat over het wei­den van vee en het bemesten van gronden, waarvoor vanwege het PAS niet langer een natuurvergunning nodig is. De Afdeling bestuursrechtspraak wil van het Hof van Justitie weten of dit op basis van de Europese Habitatrichtlijn zonder vergunning mag worden toege­staan.

Verzoek om voorrang
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op dit moment ongeveer 200 zaken in behandeling waarin bezwaar­makers aanvoeren dat het PAS juridisch niet deugt. Die zaken gaan over natuurvergunningen, omgevings­vergunningen, bestemmingsplannen en handhavings­besluiten voor onder meer veehouderijen, woning­bouw­projecten en de aanleg van wegen.
 
De behandeling van deze zaken moet worden aange­houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen. Hierdoor is voor initiatiefnemers van activiteiten waar stikstofneerslag een rol speelt, op dit moment onzeker of een vergunning of bestem­mingsplan voor hun activiteiten in stand blijft. Het is noodzakelijk dat deze onzekerheid zo kort mogelijk duurt. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het Hof van Justitie daarom met klem verzocht de vragen met voorrang te behandelen. Partijen die betrokken zijn bij de zaken die de Afdeling bestuursrechtspraak moet aanhouden, ontvangen hierover een brief.



Regeling fosfaatreductie varkens­hou­derij
 
Varkenshouders kunnen zich tot en met 26 juni 2017 via de website www.pov.nl aanmelden voor de Rege­ling fosfaatreductie varkenshouderij. Deze subsidiere­geling is bedoeld voor varkenshouders die in 2017 vrijwillig mengvoeders inkopen met een lager fosfor­gehalte dan in 2016. De regeling heeft onder meer als doel de fosfaatproductie in Nederland voor 2018 terug te brengen naar het niveau dat is toegestaan op basis van de derogatiebeschikking. Wageningen Economic Research heeft berekend dat een eventueel verlies van derogatie leidt tot een inkomensdaling in de var­kenshouderij van € 4.000 tot € 5.000 per bedrijf per jaar door hogere mestafzetkosten.
 
Aanvragen worden beoordeeld en gerangschikt op volgorde van binnenkomst. Na de aanmelding krijgt men nog de gelegenheid de voor de regeling beno­digde aanvullende informatie in te dienen.

Tegemoetkoming
Varkenshouders ontvangen alleen een tegemoet­ko­ming voor de reductie die wordt bewerkstelligd met het voeren van mengvoeders met een lager bruto fosfor­ge­halte, niet voor reductie door het aantal gehouden varkens te verlagen. De reductie moet minimaal 100 kg fosfaat bedragen. Er kan een tegemoetkoming aan­gevraagd worden tot een maximum fosfaatreductie van 15% ten opzichte van 2016.

Hoogte tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt berekend op basis van het niveau van het bruto fosforgehalte in het mengvoer op het betreffende bedrijf in 2016. Een varkenshouder die mengvoer gebruikte met een lager bruto fosforgehalte (minder dan 4,6 g/kg bij vleesvarkens en minder dan 4,9 g/kg bij zeugen), krijgt een hogere tegemoetko­ming. De tegemoetkoming bedraagt €  3,50 (laag bru­to fosforgehalte mengvoer) tot € 4,50 (hoger bruto fos­forgehalte) per kg fosfaatreductie (fosfaat = 2,29 x fosfor). Gemengde bedrijven (zeugen en vleesvar­kens) ontvangen maximaal € 3,50 per kg fosfaatreduc­tie. Wanneer de gerealiseerde fosfaatreductie minder dan 80% van de opgegeven verwachte reductie is, wordt de tegemoetkoming gehalveerd.

Alleen geborgde mengvoederstromen
Alleen mengvoederstromen die geborgd zijn met een geregistreerd voerjaaroverzicht bij de RVO worden mee­genomen bij de vaststelling van de fosfaatreduc­tie. Deelnemers moeten de uitvoerder machtigen om de voergegevens in te zien bij de RVO.

Vaststelling en uitbetaling
Deelnemende varkenshouders dienen voor 15 februari 2018 de informatie aan te leveren voor de berekening van de daadwerkelijke fosfaatreductie. De tegemoet­ko­ming wordt voor 1 april 2018 uitbetaald door POV.

Verplichte energiebesparing voor grootverbruikers
 
In 2013 is het Energieakkoord voor duurzame groei gesloten, op grond waarvan bedrijven verplicht zijn maatregelen te nemen om energie te besparen. Voor de land- en tuinbouwbedrijven zijn deze afspraken vastgelegd in het Activiteitenbesluit.
 
Het Activiteitenbesluit schrijft voor dat bedrijven met een energieverbruik van meer dan 50.000 kWh of meer dan 25.000 kubieke meter aardgas per kalender­jaar, energiebesparende maatregelen moeten nemen. Het gaat hierbij alleen om maatregelen die een terug­verdientijd van maximaal vijf jaar hebben. Glastuin­bouwbedrijven zijn over het algemeen uitgesloten van deze plicht in verband met het CO2-vereveningssys­teem.
 
Voor de agrarische sector is vorig jaar een lijst met verschillende maatregelen gepubliceerd. Per maat­re­gel wordt aangegeven of deze natuurlijk of zelfstan­dig moet worden toegepast. Natuurlijk houdt in dat de maat­regel moet worden toegepast bij groot onderhoud of vervanging van het bedrijfsmiddel. Zelfstandig bete­kent dat de maatregel direct kan worden ingevoerd.
 
Naar verwachting wordt de verplichting op 1 juli 2017 ingevoerd, waarna handhaving door gemeenten mo­ge­lijk is.
 
Een ondernemer kan alternatieve maatregelen nemen, mits hiermee een even grote energiebesparing wordt gerealiseerd. Maatregelen waarbij energie op duurza­me wijze wordt opgewekt, gelden niet als alternatieve maatregel.
   
Belangrijke data
 
T/m 26 juni 2017
Aanmelden Regeling fosfaatreductie varkenshouderij
 
 Met onze Agro-Nieuwsbrief willen wij u op de hoogte houden van de ontwikkelingen die mogelijk uw bedrijf raken. Wij hebben aan de samenstelling de grootst mogelijke zorg besteed.
Wij aanvaarden echter geen aansprakelijkheid voor niet (meer) juiste informatie. Wilt u op basis van deze informatie actie ondernemen, dan is nader advies noodzakelijk. Voor een dergelijk advies kunt u een afspraak met ons maken. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enigerlei wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere wijze, zonder schriftelijk toestemming van de uitgever.
 

 
 

Copyright © 2017 Maatwerk, All rights reserved.
Email Marketing Powered by Mailchimp