Het LAATSTE NIEUWS op het gebied van OMGEVINGSRECHT
View this email in your browser

OMGEVINGSFLITS nr. 363 - 24 juni 2022

INHOUDSOPGAVE

Bestemmingsplannen
   Beroep tegen nieuw besluit doet geen beroep van rechtswege ontstaan tegen oorspronkelijk besluit
   Nieuwvestiging intensieve veehouderij in strijd met Omgevingsverordening. Planologische en niet feitelijke dan wel milieuvergunde situatie hier beslissend
   Finalisering kent zijn grenzen

Handhaving
   Woningsluiting strandt op evenredigheid

Wabo
   Wabo, uitleg bestemmingsplan, plansystematiek
   De omvang van vergunde rechten

Beroep tegen nieuw besluit doet geen beroep van rechtswege ontstaan tegen oorspronkelijk besluit
AbRvS 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1755. De gemeente Den Haag wil nabij recreatiegebied Madestein woningbouw mogelijk maken. Daartoe stelt de raad op 20 februari 2014 het bestemmingsplan “Madestein-Vroondaal” vast. Op 16 april 2020 brengt de raad daarin wijzigingen aan. Politie eenheid Den Haag en de Nationale Politie stellen beroep in. Op 15 april 2021 wijzigt de raad het plan daarom opnieuw. De politie heeft vervolgens het beroep tegen het besluit van 16 april 2020 ingetrokken.
 
Glastuinbouw Nederland en Opti-Flor B.V. stellen tegen het besluit van 15 april 2021 beroep in. Zij hebben tegen het besluit van 16 april 2020 geen beroep ingesteld.
 
Glastuinbouw Nederland betoogt dat zij gelet artikel 6:19, lid 2, Awb nog tegen het besluit van 16 april 2020 kan opkomen. Dat klopt niet. Volgens de Afdeling geldt: indien tijdig beroep wordt ingesteld tegen een (oorspronkelijk) besluit, maar dit besluit al ingetrokken is, gewijzigd of vervangen, voordat dit beroep is ingediend, ontstaat een beroep van rechtswege tegen dit nieuwe besluit. Andersom: een beroep tegen het nieuwe besluit – dus zonder dat beroep tegen het oorspronkelijke besluit is ingesteld, toev. van ons, red. – doet geen beroep van rechtswege tegen het oorspronkelijke besluit, in dit geval het besluit van 16 april 2020, ontstaan.
 
Glastuinbouw Nederland betoogt ook dat het wijzigingsbesluit van 15 april 2021 in strijd is met het besluit van 16 april 2020. Volgens de Afdeling bevat het wijzigingsbesluit van 15 april 2021 geen wijzigingen voor de mogelijkheid van woningbouw op kortere afstand tot de gronden die voor glastuinbouw worden gebruikt ten opzichte van het besluit van 16 april 2020. Gelet hierop zijn Glastuinbouw Nederland en Opti-Flor B.V. niet in een nadeligere positie gebracht door het besluit van 15 april 2021. Omdat zij geen beroep tegen het besluit van 16 april 2020 ingesteld hebben, worden zij daarom geacht daarin berust te hebben.
 
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob

TERUG NAAR BOVEN

Nieuwvestiging intensieve veehouderij in strijd met Omgevingsverordening. Planologische en niet feitelijke dan wel milieuvergunde situatie hier beslissend
AbRvS 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1770. De gemeenteraad van Voerendaal stelt bestemmingsplan “Colmont 1 te Voerendaal” vast. Het plan maakt onder andere een intensieve veehouderij mogelijk. Appellanten wonen in de omgeving van het plangebied en betogen dat het voorliggende plan in strijd met artikel 2.11.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (“Omgevingsverordening”) voorziet in de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij.
 
Op grond van artikel 2.11.1, onder b, Omgevingsverordening wordt onder nieuwvestiging van een intensieve veehouderij verstaan de vestiging van een intensieve veehouderij op een nieuw agrarisch bouwvlak of op een bestaand agrarisch bouwvlak waar nog geen intensieve veehouderij was gevestigd.
 
De Afdeling stelt vast dat ingevolge het vorige bestemmingsplan aan het westelijk deel van het plangebied de bestemming “Agrarisch - Agrarisch bedrijf” met bouwvlak was toegekend en dat aan de overige gronden in het plangebied uitsluitend de bestemming “Agrarisch” was toegekend. Op grond van dat plan was ter plaatse een intensieve veehouderij niet toegelaten. De Afdeling is anders dan de raad van oordeel dat het voorliggende plan wel voorziet in nieuwvestiging van een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 2.11.1, onder b, van de Omgevingsverordening. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:333, onder 4.3, kan uit de tekst bij deze Omgevingsverordening niet anders worden afgeleid dan dat voor de uitleg van het begrip nieuwvestiging alleen betekenis toekomt aan de planologische situatie en niet aan de feitelijk bestaande dan wel de milieuvergunde situatie.
 
Het plan voorziet dus in nieuwvestiging en is strijdig met de Omgevingsverordening.
 
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob

 

TERUG NAAR BOVEN
Finalisering kent zijn grenzen
Door het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslan is vergunning verleend voor het plaatsen van een omheining op een perceel van een pluimveebedrijf. Er is zowel een vergunning gegeven voor activiteit bouwen als strijdig gebruik, maar die laatste activiteit enkel in verband met hoogte van bouwwerk. Die omheining is nodig omdat het bedrijf de kippen – 30.000! – een vrije uitloop wil geven. Appellanten stellen zich op standplaats dat hekwerk überhaupt niet kan worden vergund zonder af te wijken van het bestemmingsplan. Hoewel niet nieuw kent de uitspraak van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1752) twee aardige aspecten. Allereerst ligt de vraag voor of het vrije uitloop geven van 30.000 kippen wel past binnen de bestemming. De Afdeling overweegt nog maar eens dat bij de beoordeling van de aanvraag ook dient te worden beoordeeld voor welk gebruik het bouwwerk wordt opgericht en dus ook of dat beoogde gebruik in overeenstemming is met de geldende bestemming. Het oordeel van de rechtbank – nee, past niet – wordt gedeeld. Het tweede aardige aspect is het zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, het primaire besluit herroepen én de aanvraag afgewezen. Dat had niet gemogen aldus de Afdeling. Er bestaat immers beleidsruimte, het college heeft zich nog niet kunnen uitlaten over de vraag of ondanks planologisch strijdige gebruik, wel medewerking kan worden gegeven en vergunning kan worden verleend.
 
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Eelco
TERUG NAAR BOVEN
Woningsluiting strandt op evenredigheid
De uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1741) ziet op het besluit van de burgemeester van Schiedam om een woning te sluiten voor de duur van (na verlenging) 3 maanden. Reden voor de sluiting was dat de woning, die door de eigenaar via Airbnb werd verhuurd, op enig moment in gebruik bleek te zijn als bordeel. Nadat de eigenaar hiervan op de hoogte was geraakt, was direct melding gedaan bij de politie en bij Airbnb. De eigenaar had alle aanstaande boekingen geannuleerd en de woning bij Airbnb uitgeschreven.
 
De Afdeling geeft in de uitspraak eerst (wederom) een korte samenvatting van de wijze van toetsen aan het in artikel 3:4, lid 2 Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel, zoals deze toets met inachtneming van de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) plaatsvindt. Alleen al vanwege deze samenvatting is het lezen van de uitspraak de moeite waard. Vervolgens toetst de Afdeling het besluit van de burgemeester aan evenredigheid. De Afdeling overweegt dat de eigenaar zorgvuldig te werk is gegaan; door de uitschrijving bij Airbnb is het recidivegevaar beperkt. Ook bij het eerder verhuren via Airbnb is de eigenaar zorgvuldig te werk gegaan, bijvoorbeeld door te verhuren aan een persoon van wie de identiteit is getoetst. Al met al komt de Afdeling tot de conclusie dat de (tot 3 maanden verlengde) woningsluiting zich niet verdraagt met artikel 3:4, lid 2 Awb.
 
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique
TERUG NAAR BOVEN
Wabo, uitleg bestemmingsplan, plansystematiek
De uitspraak van de AbRvS van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1721 is opgenomen naar aanleiding van de overwegingen over de uitleg van planregels.
 
Het college van Den Haag heeft een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van een zaal in het Museum voor Beeld en Geluid als een horeca-gelegenheid. Dit museum ligt in het plangebied van het bestemmingsplan Zeeheldenkwartier 2010. In art. 6.1.1, onder e planregels is opgenomen dat bedrijven in de categorieën A en B van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Onder deze categorieën vallen onder meer horeca-inrichtingen. Verder volgt art. 6.1.2 onder b van de planregels dat een horeca-inrichting alleen is toegestaan op de gronden met de aanduiding "h". Op de plankaart ontbreekt die aanduiding voor het museum.
 
De Afdeling wijst op de standaardjurisprudentie. De op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan - of zoals hier het gebruik - in strijd is met het bestemmingsplan. Planregels dienen omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang (systematiek) duidelijk zijn.
 
De Afdeling wijst op het feit dat de aanduiding “h” ontbreekt en dus op grond van art. 6.1.2 onder b geen horeca is toegestaan. Als ook zonder deze aanduiding, diverse vormen van horeca zouden zijn toegestaan, zou dit betekenen dat artikel 6.1.2, aanhef en onder b, geen betekenis zou hebben. Derhalve vindt de Afdeling de planregeling niet duidelijk en kan aansluiting worden gezocht bij de plantoelichting. In de plantoelichting bij het bestemmingsplan staat in paragraaf 5.2.2 dat horeca binnen de bestemming "Gemengd - 3" niet is toegestaan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestemmingsplan op de percelen van het museum geen horeca bij recht mogelijk maakt.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike
TERUG NAAR BOVEN
De omvang van vergunde rechten
In Wouterswoude (Friesland) wordt al lange tijd geprocedeerd over een voorgenomen uitbreiding van een mestverwerkingsbedrijf. Na een eerdere vernietiging van de hiervoor verleende vergunningen (uitspraak van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2159; zie de flits van 11 september 2020) hebben gedeputeerde staten de vergunningen op 22 oktober 2020 opnieuw verleend, echter zonder een intussen vastgestelde strengere beleidsregel die in 2019 in werking trad, toe te passen. In haar uitspraak van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1754) oordeelt de ABRvS dat dit niet mag. Het bestuur kan alleen in bijzondere situaties afwijken van de regel dat bij het nemen van een besluit het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Het feit dat naar aanleiding van een uitspraak een nieuw besluit moet worden genomen, is in beginsel niet een bijzondere situatie.
 
De vraag rijst vervolgens of de revisievergunning in overeenstemming is met de beleidsregels. De beleidsregels maken een onderscheid tussen bestaande en nieuwe geurbronnen, waarbij voor de laatste strengere normen gelden. Volgens gedeputeerde staten was de in 2013 vergunde inrichting een bestaande bron, waarvan de feitelijke geurbelasting het uitgangspunt moest zijn voor de toetsing aan de beleidsregels. Maar de feitelijke geurbelasting was veel hoger dan indertijd was vergund. Het verschil werd veroorzaakt doordat de indertijd voorgeschreven luchtwassers een veel lager rendement hadden dan de toen veronderstelde 95%. Uitgaande van de feitelijke geurbelasting zou na uitbreiding de geurbelasting verminderen, maar uitgaande van de in 2013 toegestane geurbelasting zou sprake zijn van een volgens de beleidsregels niet toegestane toename. De ABRvS maakt korte metten met de al te ruimte uitleg van het begrip ‘bestaande bron’ door te overwegen dat deze uitleg tot gevolg heeft ‘dat een op grond van de eerdere vergunning niet toegestane en dus illegale situatie als uitgangspunt wordt genomen, waardoor een grote geurbelasting kan worden toegestaan, terwijl diezelfde geurbelasting niet toegestaan had kunnen worden als de eerdere vergunning wel was nageleefd en de feitelijke geuremissie dus in overeenstemming was geweest met die eerdere vergunning. Een dergelijke uitleg van de beleidsregels acht de Afdeling niet aanvaardbaar, mede in het licht van haar vaste jurisprudentie over de omvang van de voor een inrichting bestaande rechten. Volgens die jurisprudentie is voor het bepalen van de omvang van de bestaande rechten immers de eerder vergunde situatie bepalend en niet de feitelijk bestaande situatie die niet in overeenstemming is met de vergunning’.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan
TERUG NAAR BOVEN
(0570) 760571
Monique Blokvoort
(026) 7024787
Ineke van Leeuwen
(035) 5431333
Janike Haakmeester
(06) 46842717
Susan Schaap
(038) 7601383
Rob Wertheim
(026) 7024787
Eelco de Jong
(033) 4656240
Jan Veltman
Bezoek onze website
Twitter SAM Advocaten
Website SAM Advocaten
LinkedIn SAM Advocaten
twitter over dit nieuws twitter over dit nieuws
stuur door stuur door
deel op je LinkedIn deel op je LinkedIn
Copyright © 2022 SAM Advocaten, All rights reserved.


Want to change how you receive these emails?
You can update your preferences or unsubscribe from this list

Email Marketing Powered by Mailchimp