Het LAATSTE NIEUWS op het gebied van OMGEVINGSRECHT
View this email in your browser

OMGEVINGSFLITS nr. 365 - 8 juli 2022

INHOUDSOPGAVE


Bestemmingsplannen

Brouwerseiland. Overeenkomst met gemeente. Vervoersbewegingen en passende beoordeling
 

Handhaving

Vangnetkarakter APV
Handhaving ontbindende voorwaarde in onherroepelijk vergunningvoorschrift. Evidentiecriterium

 

Natuur

Toepassing "Zandzoom 2019" referentiesituatie bestemmingsplan?
 

Wabo

Kan vergunningvrij in water worden gebouwd?

 

Brouwerseiland. Overeenkomst met gemeente. Vervoersbewegingen en passende beoordeling
AbRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1891. De raad van Schouwen-Duiveland besluit het bestemmingsplan "Brouwerseiland 2020" niet vast te stellen. Het college weigert bovendien omgevingsvergunning voor het realiseren van Brouwerseiland. Het bestemmingsplan zou voorzien in de realisering van recreatiewoningen, hotelvilla’s en centrale voorzieningen.
 
Voor deze ontwikkeling had de raad eerder een bestemmingsplan "Brouwerseiland" vastgesteld. Dit werd vernietigd in AbRvS 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1399, wegens strijd met artikel 2.8, lid 3, Wnb. Brouwerseiland B.V. wil na deze uitspraak de ontwikkeling nog steeds realiseren.
 
Brouwerseiland B.V. wijst op de met de gemeente gesloten exploitatieovereenkomst. Artikel 4.6 van die overeenkomst luidt als volgt: “De gemeente zal, voor zover dit in het vermogen van de gemeente ligt, medewerking verlenen aan het starten van een planologische procedure ex artikel 3.1 Wro voor de ontwikkeling van het initiatief. Voorts spant de gemeente zich maximaal in en bevordert dat de door de gemeente te verlenen vergunningen, ontheffingen en toestemmingen met betrekking tot het initiatief, mits de aanvraag van het initiatief naar behoren door de exploitant is ingediend en onverminderd de publiekrechtelijke bevoegdheden van de gemeente, welwillend en voortvarend te behandelen.”
 
De Afdeling overweegt dat artikel 4.6 alleen de verbintenis bevat om, voor zover dit in het vermogen van de gemeente ligt, medewerking te verlenen aan het starten van een planologische procedure op grond van artikel 3.1 Wro voor de ontwikkeling van het initiatief. Aan deze verplichting is voldaan. De door Brouwerseiland gestelde maximale inspanningsverplichting, of zelfs resultaatsverplichting, om het bestemmingsplan vast te stellen is niet in de exploitatieovereenkomst terug te vinden.
 
Volgens de Afdeling heeft de raad toereikend gemotiveerd dat artikel 2.8, lid 3, Wnb aan de vaststelling van het plan in de weg staat. Volgens de raad waren in de passende beoordeling ten onrechte niet de effecten van 329 motorvoertuigbewegingen per etmaal aan niet-emissieloos verkeer beoordeeld. De Afdeling overweegt dat de berekende bewegingen weliswaar niet op het terrein van de geplande ontwikkeling zouden worden toegelaten, maar dat die wel direct en exclusief zijn te herleiden tot de in het plan opgenomen functies. Omdat deze verkeersgeneratie direct en exclusief verband houdt met de toegelaten functies, kan deze niet buiten beschouwing worden gelaten.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Rob

TERUG NAAR BOVEN

Vangnetkarakter APV
Veel gemeenten hebben in hun APV een regeling opgenomen die ziet op een verbod op het veroorzaken van geluidhinder voor de omgeving. Omwonenden hadden om handhaving van deze bepaling in de APV Den Haag gevraagd vanwege geluidhinder die zij ondervonden van het carillon in de kerktoren van de Grote Kerk in Den Haag (AbRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1890). Dit carillon bestaat uit 47 klokken die in de spits van de kerktoren hangen. Handhaving op basis van het Activiteitenbesluit is niet mogelijk, omdat geluid van een carillon volgens de Afdeling is aan te merken als onversterkte muziek en dat blijft op grond van art. 2.18 Activiteitenbesluit bij het bepalen van de geluidsniveaus buiten beschouwing. De omwonenden meenden dat dan handhaving op basis van artikel 4:6 van de APV dient plaats te vinden. De Afdeling deelt dat standpunt niet. In artikel 4:6 APV is immers bepaald dat het verbod om geluidhinder te veroorzaken niet van toepassing is voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn. Dat is hier het geval. Het feit dat dit geluid op zichzelf bezien buiten het bereik van geluidsniveaus als bedoeld onder de Activiteitenbesluit vallen, maakt dit niet anders.
 
Er is dan al met al geen grondslag te vinden voor handhaving tegen de overlast die de omwonenden ondervinden.  
 
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique

TERUG NAAR BOVEN

Handhaving ontbindende voorwaarde in onherroepelijk vergunningvoorschrift. Evidentiecriterium
AbRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1900, is om meerdere redenen interessant. De zaak gaat om handhaving van een exploitatievergunning. In deze handhavingsprocedure stelt de overtreder de rechtmatigheid van een aan die vergunning verbonden voorschrift ter discussie.
 
De Afdeling beantwoordt allereerst de vraag of deze vraag nog wel aan de orde kan komen, nu de vergunning onherroepelijk is. De Afdeling overweegt daarover dat vergunningvoorschriften waartegen beroep heeft opengestaan, kunnen worden gehandhaafd zonder dat nagegaan hoeft te worden of die voorschriften rechtmatig zijn vastgesteld. Dat is in het belang van de rechtszekerheid. Op dit uitgangspunt is een uitzondering mogelijk als evident is dat het voorschrift niet gesteld had mogen worden. Een dergelijke bijzondere omstandigheid kan ertoe leiden dat uit de belangenafweging die aan een besluit tot handhaving vooraf dient te gaan, de conclusie moet worden getrokken dat van handhaving van dat voorschrift dient te worden afgezien.
 
In de deze zaak gaat om dit voorschrift: "De vergunning vervalt wanneer een wijziging is gekomen in de exploitatie van het horecabedrijf, dan wel wanneer de exploitatie is overgegaan op een andere ondernemer." Het gaat om een ontbindende voorwaarde: als een van de genoemde feiten zich voordoet, dan vervalt de vergunning van rechtswege. Dat betekent dat de vergunning vervalt zonder dat daar nog een handeling van iemand voor nodig is. De vraag is of in een vergunning een dergelijke ontbindende voorwaarde kan worden opgenomen. De Afdeling verwijst dan naar artikel 3:38 Burgerlijk Wetboek (BW), op grond waarvan een rechtshandeling onder een voorwaarde kan worden verricht, tenzij uit de wet of de aard van de rechtshandeling anders voortvloeit. Dat artikel is gelet op artikel 3:59 BW buiten het vermogensrecht van overeenkomstige toepassing voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Artikel 3:38 BW is daarmee dus van overeenkomstige toepassing op de vergunning zoals die in deze zaak voorligt. Het is daarom mogelijk om in de vergunning een ontbindende voorwaarde op te nemen.

Dit betekent ook dat het niet evident is dat het voorschrift niet in de vergunning had mogen worden opgenomen zodat in rechte uitgegaan moet worden van de gelding van dit voorschrift.  

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Monique

TERUG NAAR BOVEN

Toepassing "Zandzoom 2019" referentiesituatie bestemmingsplan
In AbRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1894, gaat het om een bestemmingsplan dat een nieuwe woonwijk met ongeveer 500 woningen mogelijk maakt. In deze procedure hebben verschillende stikstofonderzoeken de revue gepasseerd. In het laatste onderzoek zijn, naast de in het eerste stikstofonderzoek meegenomen activiteiten van zeven glastuinbouwbedrijven, ook activiteiten meegenomen van zes andere in het plangebied aanwezige glastuinbouwbedrijven. Anders dan in het eerste stikstofonderzoek is nu uitgegaan van 75% kasemissies. Dit komt volgens Antea neer op een exploitatie bij 50% van de kassen als warme kas en een exploitatie als koude kas bij de overige 50% van de kassen. Bij een exploitatie als koude kas vinden er minder kasemissies plaats.

Appellanten stellen dat in de beide stikstofonderzoeken ten onrechte de stikstofuitstoot is meegenomen van glastuinbouwbedrijven die al geamoveerd waren op het moment dat het plan werd vastgesteld. In AbRvS 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1960 ("Zandzoom 2019"), r.o. 24.2, heeft de Afdeling uiteengezet onder welke voorwaarden in het kader van de interne saldering activiteiten die beëindigd zijn vóór de gehanteerde peildatum toch kunnen worden betrokken in de referentiesituatie. De eerste voorwaarde is dat onomstotelijk vaststaat dat de activiteit uitsluitend is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De tweede voorwaarde houdt in dat uitgesloten moet zijn dat de activiteit sowieso zou zijn beëindigd voor de peildatum. Als derde voorwaarde geldt dat in de periode tussen de beëindiging van de activiteit en de vaststelling van het plan geen andere stikstofveroorzakende activiteiten zijn ontplooid op het desbetreffende perceel.

De Afdeling heeft dit beoordeeld voor de zeven glastuinbouwbedrijven die in het eerste stikstofonderzoek zijn betrokken en voor de zes glastuinbouwbedrijven die in het na het STAB-advies uitgebrachte, tweede stikstofonderzoek zijn toegevoegd. De zeven glastuinbedrijven doorstaan de toets, maar dat geldt niet voor de zes glastuinbedrijven omdat niet bekend is of na de verkoop van de gronden aan de gemeente de glastuinbouwactiviteiten in de kassen zijn voortgezet en ook niet of na de sloop van de kassen (andere) stikstofveroorzakende activiteiten op de gronden hebben plaatsgevonden.

Vervolgens gaat het om de emissies van die zeven bedrijven.

De Afdeling is van oordeel dat de raad met de overgelegde foto's en het rapport "Koopovereenkomsten en bedrijfsinventarisaties, Westmade Noord" waarin van ketelhuizen sprake is, aannemelijk heeft gemaakt dat bij de glastuinbouwbedrijven sprake was van gasgestookte verwarming. Voor de door appellanten op dit punt geuite twijfel ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten.

Over de vraag of die aanwezige gasstookinstallaties in gebruik waren en welke omgang dat gasverbruik had, overweegt de Afdeling als volgt. Het is aan de raad om op dit punt de referentiesituatie zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Daarvoor hoeft naar het oordeel van de Afdeling de raad, niet het exacte gasverbruik per bedrijf te achterhalen, maar mag hij uitgaan van het kengetal uit Aerius-calculator voor glastuinbouw.

De raad heeft niet nader onderzocht welke van de zeven bedrijven koude teelt of warme teelt hadden. De Afdeling is van oordeel dat nader onderzoek op dit punt wel van de raad had mogen worden verwacht. De raad moet namelijk motiveren dat het door de raad gehanteerde uitgangspunt inhoudende 50% koude teelt en 50% warme teelt een reëel uitgangspunt is.

De Afdeling is verder van oordeel dat voor zover door de raad niet kan worden achterhaald of bij alle zeven glastuinbouwbedrijven warme of koude teelt aan de orde was, hij voor de berekening van de stikstofemissie moet uitgaan van een conservatieve schatting van de verdeling koude en warme teelt.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Susan

TERUG NAAR BOVEN
Kan vergunningvrij in water worden gebouwd?
AbRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1914, is relevant vanwege de beoordeling van het begrip ‘erf’. Het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een bootlift bij de sloot in Breukelen. In deze zaak komt ook de vraag aan de orde of de bootlift vergunningvrij kan worden gebouwd.
 
Volgens de aanvrager voldoet de bootlift aan de eisen voor vergunningvrij bouwen als bedoeld in art. 2 onderdeel 21 bijlage II Bor. Vervolgens speelt de vraag of de bootlift op het erf (als bedoeld in art. 1 bijlage II Bor) bij de woning is voorzien. Een erf wordt in die bepaling omschreven als een "al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden."
 
In beginsel kan inderdaad het gehele perceel bij een hoofdgebouw als erf worden aangemerkt. Maar gewezen wordt op de uitspraak AbRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571, waarin is bepaald dat de planwetgever vergunningvrije bebouwing kan uitsluiten door de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw te verbieden. In dit geval is het bouwen van gebouwen en bouwwerken, met uitzondering van steigers, op gronden met de bestemming "water" verboden op grond van de planregels. Gronden met de bestemming "water" zijn op grond van de planregels bestemd voor onder meer het behoud, herstel en beheer van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Daarmee is het inrichten van dit deel van het perceel ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw niet toegestaan.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike
TERUG NAAR BOVEN
(0570) 760571
Monique Blokvoort
(026) 7024787
Ineke van Leeuwen
(035) 5431333
Janike Haakmeester
(06) 46842717
Susan Schaap
(038) 7601383
Rob Wertheim
(026) 7024787
Eelco de Jong
(033) 4656240
Jan Veltman
Bezoek onze website
Twitter SAM Advocaten
Website SAM Advocaten
LinkedIn SAM Advocaten
twitter over dit nieuws twitter over dit nieuws
stuur door stuur door
deel op je LinkedIn deel op je LinkedIn
Copyright © 2022 SAM Advocaten, All rights reserved.


Want to change how you receive these emails?
You can update your preferences or unsubscribe from this list

Email Marketing Powered by Mailchimp