Het LAATSTE NIEUWS op het gebied van OMGEVINGSRECHT
View this email in your browser

OMGEVINGSFLITS nr. 344 - 11 februari 2022

INHOUDSOPGAVE

Algemeen
   Vernieuwde website SAM-advocaten!

Bestemmingsplannen
   Het beperken van vergunningsvrij bouwen in het bestemmingsplan
   Partiële herziening: het luistert nauw!

Handhaving
   Arbeidsmigranten en bestemmingsplan/Bouwbesluit
   Permanente bewoning en het evenredigheidsbeginsel

Procesrecht
   Grondentrechter in hoger beroep verdwijnt behalve in omgevingsrecht

Natuurbescherming
   Essentieel foerageergebied das, relativiteit en brandveiligheid zonnepark

Planschade
   Passieve risicoaanvaarding of niet?

Vernieuwde website SAM-advocaten!
Op donderdag 17 februari 2022 gaat de nieuwe website van SAM advocaten
www.sam-advocaten.nl de lucht in!

Vanaf dat moment kunt u weer zoeken naar relevante rechtspraak in onze schat aan omgevingsflitsen. Afgelopen woensdag zijn weer noemenswaardige uitspraken van de Afdeling verschenen. We attenderen u met name op de nieuwe lijn van de Afdeling met betrekking tot de grondentrechter.

TERUG NAAR BOVEN
Het beperken van vergunningsvrij bouwen in het bestemmingsplan
De gemeenteraad van De Ronde Venen besloot om in het bestemmingsplan ‘Buitengebied-West’ gronden die in gebruik waren als tuin bij een drietal woningen en een recreatiewoning de bestemming ‘Tuin - landschappelijk’ te geven. In de planregels legde de raad vast dat deze gronden geen deel uitmaakten van het ‘erf’ als bedoeld in artikel 1 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit om te voorkomen dat de eigenaren op de betrokken gronden vergunningsvrij zouden bouwen. Een omwonende komt hiertegen op uit vrees dat deze regeling juridisch niet houdbaar is en dat de gronden toch vergunningsvrij bebouwd zullen worden. Maar de AbRvS oordeelt in zijn uitspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:401) dat deze vrees niet terecht is. Onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:571) overweegt de Afdeling dat het Bor zich niet verzet tegen een planregeling waarin omvang en ligging van het ‘erf’ nader worden geregeld om zo de mogelijkheid van vergunningsvrij bouwen te beperken. Wel moet de raad dan deugdelijk motiveren dat zo’n regeling, gelet op de specifieke kenmerken van de locatie, in het belang is van een goede ruimtelijke ordening.    

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan
TERUG NAAR BOVEN
Partiële herziening: het luistert nauw!
De gemeenteraad van Leeuwarden heeft een paraplubestemmingsplan vastgesteld ter bescherming van de archeologische waarden in de gemeente Leeuwarden. Bij een dergelijk bestemmingsplan moet helderheid worden geboden hoe de regels uit de partiële herziening zich verhouden tot het “moederplan”. De Afdeling is blijkens de uitspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:396) streng. Allereerst dient de schakelbepaling ondubbelzinnig te bepalen dat de verbeelding en de planregels uit het “moederplan” al niet dan gedeeltelijk van (overeenkomstige) toepassing blijven. En, ten tweede, dient in de planregels te zijn vastgelegd op welke gronden het “moederplan” al dan niet gedeeltelijk van toepassing blijft.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Eelco
TERUG NAAR BOVEN
Arbeidsmigranten en bestemmingsplan/Bouwbesluit
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:399) was een besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang aan de orde. Het college van B&W Van Goerree-Overflakkee had deze spoedeisende bestuursdwang toegepast in een situatie waarin gebruik van een pand voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in strijd zou zijn met het Bouwbesluit en het bestemmingsplan.  

Op grond van het bestemmingsplan mocht het pand worden gebruikt voor ‘wonen’, welk begrip in het plan niet is gedefinieerd. In dat geval moet volgens vaste rechtspraak worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. Onder wonen” dienen dan diverse uiteenlopende vormen van huisvesting te worden begrepen. Daarbij vereist “wonen” volgens de Afdeling wel een zekere duurzaamheid en kan een verblijf korter dan 6 maanden op zichzelf voldoende duurzaam zijn. In dit geval heeft het pand volgens de Afdeling geen woonkarakter. Dit, omdat de betreffende arbeidsmigranten voor een periode van 4 weken tot maximaal 3 maanden in het pand verblijven, zij hun hoofdverblijf elders hebben en ook niet in de Basisregistratie Personen zijn ingeschreven.

Voor wat betreft de overtreding van het Bouwbesluit spitst het geschil zich toe op de vraag of sprake is van een logiesfunctie of een woonfunctie in de zin van het Bouwbesluit 2012. Onder verwijzing naar de NvT bij het Bouwbesluit overweegt de Afdeling dat er sprake is van een woonfunctie in de zin van het Bouwbesluit wanneer personen staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Dat was hier als gezegd niet het geval. De overtreder nam ook nog de stelling in dat de logiesfunctie niet is gelegen in een logiesgebouw. Ook daarin gaat de Afdeling niet mee, waarbij een belangrijke rol speelt dat de kamers (zijnde de logiesverblijven) zijn aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute. Het pand dient daarom te voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften die het Bouwbesluit stelt voor een logiesgebouw.

Tot slot komt in deze zaak nog de vraag aan de orde of de situatie voldoende spoedeisend was voor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. De Afdeling beantwoordt die vraag bevestigend en betrekt daarbij dat de in het pand aanwezige personen bij brand niet werden gewaarschuwd. Onder meer een brandmeldinstallatie en vluchtrouteaanduidingen ontbraken.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique
TERUG NAAR BOVEN
Permanente bewoning en het evenredigheidsbeginsel
Een uitspraak die we tot voor kort als niet bijzonder hadden gezien, is nu met de ontwikkelingen in de rechtspraak rondom het evenredigheidsbeginsel toch de moeite waarde om te vermelden.

Het gaat om de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:386). De uitspraak ziet op een last onder dwangsom vanwege permanente bewoning van een recreatiewoning. Aangevoerd werd dat handhavend optreden onevenredig is, omdat de overtreders vanwege hun financiële situatie niet in staat zouden zijn om aan de overtreding een einde te maken en vreesden om met hun kinderen dakloos te worden.

De begunstigingstermijn zou verstrijken 6 weken na de uitspraak in hoger beroep. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat het bereid is die termijn tot zes maanden te verlengen. Op de vraag wat er gebeurt als er na zes maanden nog een nieuwe tijdelijke of permanente woonruimte is gevonden, had het college geantwoord dat in dat geval zal worden beoordeeld of voldoende serieuze inspanningen zijn gedaan om woonruimte te vinden. Als dat zo is, zal de termijn opnieuw worden verlengd.

De Afdeling komt tot het oordeel dat handhaving niet onevenredig is en betrekt hierbij de bereidheid van het college om bij voldoende inspanningen de termijn te verlengen. Het college mag verlangen dat al het redelijkerwijs mogelijke wordt gedaan om andere woonruimte te vinden. De Afdeling merkt hierbij ook op dat de bewoners welbewust in strijd met het bestemmingsplan in de recreatiewoning zijn gaan wonen en in zoverre zichzelf in deze situatie hebben gebracht.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique
TERUG NAAR BOVEN
Grondentrechter in hoger beroep verdwijnt behalve in omgevingsrecht
Als enige van de hoogste bestuursrechters hanteert de ABRvS in hoger beroep een zogeheten grondentrechter: een appellant die in hoger beroep met een nieuwe grond komt die hij redelijkerwijs al bij de rechtbank naar voren had kunnen brengen, krijgt nul op het rekest. Zo’n nieuwe beroepsgrond blijft buiten beschouwing.  Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, de Hoge Raad als belastingrechter en de Centrale Raad van Beroep kennen deze grondentrechter niet. Om redenen van rechtsbescherming en met het oog op de rechtseenheid binnen de bestuursrechtspraak neemt de Afdeling in zijn uitspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:363) over een huisvestingsvergunning nu afscheid van de grondentrechter voor zover het gaat om zaken buiten het omgevingsrecht. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan horecazaken, subsidiezaken, geschillen over standplaatsen en over toevoegingen voor rechtsbijstand. Voortaan kunnen in deze zaken ook in hoger beroep nieuwe gronden worden aangevoerd. Wel wijst de Afdeling erop dat de goede procesorde en ook het belang van een voortvarende procesgang ertoe kunnen nopen om al te laat ingediende nieuwe gronden toch buiten beschouwing te laten.

Maar de Afdeling neemt niet helemaal afscheid van de grondentrechter. Deze blijft zoals gezegd gelden in het omgevingsrecht, zo heeft de Afdeling bepaald in een andere uitspraak van 9 februari jl. (ECLI:NL:RVS:2022:362). De reden daarvoor is allereerst dat in dit type zaken veelal ook belangen van derden een rol spelen. Ook hun procespositie verdient bescherming. Daarnaast gelden in dit type zaken vaak korte afdoeningstermijnen, waardoor een efficiënte rechtsgang extra van belang is. De uitspraak bevat een opsomming van de omgevingsrechtelijke wetten waarvoor de grondentrechter blijft gelden, van Wabo tot Wet bescherming Antarctica.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan
TERUG NAAR BOVEN
Essentieel foerageergebied das, relativiteit en brandveiligheid zonnepark
In de uitspraak van de AbRvS van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:387 gaat het om een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een zonnepark. De rechtbank heeft de omgevingsvergunning om twee redenen vernietigd: de omgevingsvergunning had ten onrechte niet mede betrekking op de natuurtoestemming en de brandveiligheid van het park is onvoldoende onderbouwd.   

In hoger beroep wordt gesteld dat het zonnepark niet leidt tot beschadiging of vernieling van de vaste voortplantings- of rustplaatsen van de das. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1457), worden foerageergebieden in beginsel niet beschermd via het soortenbeschermingsregime van de Wnb. Eén van de uitzonderingen daarop doet zich voor als een essentieel foerageergebied zodanig wordt aangetast dat daardoor de functionaliteit van de vaste voortplantings- of rustplaatsen van de betrokken diersoort wordt aangetast. Onder een essentieel foerageergebied wordt daarbij verstaan: een foerageergebied dat van wezenlijk belang is voor het functioneren van de voortplantings- of rustplaats wanneer er geen alternatieve foerageergebieden zijn om eventuele aantasting daarvan op te vangen.

De Afdeling overweegt dat volgens de notitie van Das & Boom, de maisakkers waarop het zonnepark is voorzien, essentieel foerageergebied van de dassen is, en dit gebied wordt zodanig aangetast door de komst van het zonnepark dat de functionaliteit van de burchten wordt aangetast. De Afdeling acht het aannemelijk dat het realiseren van het zonnepark leidt tot overtreding van het verbod op het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de das. De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat een natuurtoestemming nodig is en de omgevingsvergunning op dit punt gebrekkig is.

Appellante beroept zich nog op relativiteit. De woning van de derde-belanghebbende ligt om en nabij de 100 m van het essentiële foerageergebied van de das. Het bij de woning behorende perceel grenst aan dit gebied. De afstand van haar woonperceel tot de locatie waar de handeling waarvoor de natuurtoestemming nodig is, is daarom, naar het oordeel van de Afdeling, kort genoeg om verwevenheid aan te nemen. Dat de burchten verder weg liggen, is niet van belang.

Tot slot, met betrekking tot de brandveiligheid heeft VNOG geadviseerd over (brand)veiligheid. In het advies van de VNOG van 27 mei 2020 staat dat de inrichting van het zonnepark met kruidachtigen en grassen en de slechte bereikbaarheid van het zonnepark bij droogte kunnen bijdragen aan een onbeheersbare natuurbrand. Omdat het zonnepark groot is en maar van één zijde bereikbaar is, kunnen problemen ontstaan bij repressief optreden. Daarom is het van belang dat het park minimaal van twee zijden bereikbaar is. Als geen tweede ingang kan worden gerealiseerd, adviseert de VNOG om een rondweg van minimaal 5 m breed aan te leggen, zodat brandweervoertuigen elkaar op het terrein kunnen passeren.

Het college had de geadviseerde maatregelen over de inrichting van het zonnepark in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij zijn besluit moeten betrekken. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Susan
TERUG NAAR BOVEN

Passieve risicoaanvaarding of niet?
In deze zaak heeft appellant verzocht om planschade vanwege de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Boxmeer Zuidwest. Dit bestemmingsplan beperkt de gebruiksmogelijkheden van een bedrijfspand van appellant, dat door appellant in het verleden werd verhuurd aan derden. Onder het oude bestemmingsplan waren ter plaatse bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Op grond van het nieuwe bestemmingsplan Boxmeer Zuidwest zijn alleen nog bedrijven toegestaan tot en met categorie 2. Er staat niet ter discussie dat deze planologische wijziging leidt tot waardevermindering van de onroerende zaken van appellant. Het college van B&W ziet echter geen reden om de waardevermindering te vergoeden, omdat sprake zou zijn van passieve risicoaanvaarding. De reden daarvoor is dat het bedrijfspand in de benuttingsperiode heeft leeggestaan en dus niet werd gebruikt voor categorie 3 bedrijven.

De Afdeling volgt het college niet. Uit de stukken blijkt dat het leegstaande bedrijfspand, ruim voor de peildatum van de voorzienbaarheid, te huur is aangeboden. Daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat het pand geschikt is voor categorie 3-gebruik. Uit de stukken blijkt ook dat appellant voor het aanbieden van het bedrijfspand gebruik heeft gemaakt van verschillende makelaars. Naar het oordeel van de Afdeling heeft appellant daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij concrete benuttingspogingen heeft ondernomen om het pand aan een categorie-3 bedrijf te verhuren. Verder zijn er geen aanwijzingen dat het aan appellant te wijten is, dat het niet is gelukt om het pand binnen de benuttingsperiode als categorie 3-pand te verhuren. Naar het oordeel van de Afdeling is dus geen sprake van passieve risicoaanvaarding.

De Afdeling wijst in deze zaak een tussenuitspraak en draagt het college op om de gebreken in het besluit te herstellen (AbRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:409).

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke

TERUG NAAR BOVEN
(0570) 760571
Monique Blokvoort
(026) 7024787
Ineke van Leeuwen
(035) 5431333
Janike Haakmeester
(06) 46842717
Susan Schaap
(038) 7601383
Rob Wertheim
(026) 7024787
Eelco de Jong
(033) 4656240
Jan Veltman
Bezoek onze website
Twitter SAM Advocaten
Website SAM Advocaten
LinkedIn SAM Advocaten
twitter over dit nieuws twitter over dit nieuws
stuur door stuur door
deel op je LinkedIn deel op je LinkedIn
Copyright © 2022 SAM Advocaten, All rights reserved.


Want to change how you receive these emails?
You can update your preferences or unsubscribe from this list

Email Marketing Powered by Mailchimp