Het LAATSTE NIEUWS op het gebied van OMGEVINGSRECHT
View this email in your browser

OMGEVINGSFLITS nr. 346 - 25 februari 2022

INHOUDSOPGAVE

Algemeen
   Actualiteiten Omgevingswet

Bestemmingsplannen
   Andere gemeente eigenaar van gronden, opnemen voorwaardelijke verplichting
   Alternatieven ten onrechte buiten beschouwing gelaten

Handhaving
   Bijzondere omstandigheden; niet handhaven

Planschade
   Geen planschade voor het vervallen van tijdelijk voordeel
   Planschade: moment inroepen afwijzingsgrond en passieve risicoaanvaarding

Wabo
   Gezondheidrisico’s in het kader van goede ruimtelijke ordening of in verband met de bescherming van het milieu
   Kruimelafwijking, art. 4 lid 9 Bijlage II Bor

Actualiteiten Omgevingswet
Onze halfjaarlijkse actualiteitenmiddagen er weer aan. Deze middagen zijn bedoeld voor mensen die werkzaam zijn bij overheden. U kunt zich hiervoor al opgeven en u heeft de volgende keuze:
* 17 maart 2022 in Deventer (blokvoort@blend-advocaten.nl);
* 31 maart 2022 in Baarn (https://www.hbradvocaten.nl/cursus/actualiteiten-omgevingsrecht);
* 28 maart 2022 in Arnhem (info@zypp.nl);
* 12 april 2022 digitaal (contact@susanschaap.nl)

TERUG NAAR BOVEN
Andere gemeente eigenaar van gronden, opnemen voorwaardelijke verplichting 
In de uitspraak van de AbRvS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:580 gaat het om een bestemmingsplan dat voorziet in de realisering van een kennis- en innovatiecentrum ten behoeve van de veehouderij met een parkeergarage op het “Kempisch Bedrijvenpark” te Bladel. Het plangebied grenst aan het motorcrossterrein “De Ketelberg”.
 
Appellanten stellen dat uit akoestisch onderzoek blijkt dat de realisering van de voorziene bedrijfsbebouwing zal leiden tot een verhoging van de geluidbelasting van het motorcrossterrein. Zij stellen dat de raad geluid-afschermende maatregelen noodzakelijk acht, maar dat de aanleg en instandhouding van de geluidswallen niet in het plan is gewaarborgd door middel van voorwaardelijke verplichtingen.
 
De Afdeling stelt vast dat de raad het opnemen van voorwaardelijke verplichtingen niet noodzakelijk heeft geacht, omdat tussen de gemeenten Bladel en Eersel inmiddels anterieure overeenkomsten zijn gesloten over zowel de aanleg als de instandhouding van de geluidswallen. De Afdeling overweegt echter dat deze overeenkomsten, mede gelet op de omstandigheid dat deze niet kunnen worden afgedwongen door derden, niet voldoende zekerheid bieden dat de geluidswallen daadwerkelijk worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Naar het oordeel van de Afdeling kan daaraan niet afdoen dat de gemeente Eersel grotendeels eigenaar is van de gronden waarop de geluidswallen zijn voorzien. Omdat de raad de geluidswallen 1, 2 en 3 noodzakelijk heeft geacht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voorliggende plan, heeft de raad de aanleg en instandhouding van de betreffende geluidswallen ten onrechte niet in het plan verzekerd. De Afdeling stelt de raad in de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
 
De vraag is dus of hier voor het verlangen van borging in het bestemmingsplan de doorslag gaf dat een andere gemeente (Eersel) grondeigenaar was.
 
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Rob
TERUG NAAR BOVEN
Alternatieven ten onrechte buiten beschouwing gelaten
In de uitspraak van de AbRvS 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:491 gaat het om het bestemmingsplan "Kerkeind" dat de oprichting van acht woningen aan het Kerkeind te Valkenswaard mogelijk maakt.
 
Er wordt betoogd dat het door de omwonenden voorgestelde alternatief om acht woningen in het zuidelijke bouwvlak te realiseren en hierbij af te zien van de twee woningen in het oostelijke bouwvlak niet inhoudelijk is besproken.
 
Volgens de Afdeling moet de raad bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De Afdeling kan uit het door de raad gestelde niet opmaken of de raad ten aanzien van het door [appellant] en anderen voorgedragen alternatieven een eigen mening heeft gevormd. De enkele stelling dat deze alternatieven voor de initiatiefnemer niet aanvaardbaar zijn, is hiervoor onvoldoende. Ter zitting is verklaard dat de voorgestelde alternatieven ambtelijk zijn afgedaan en niet zijn voorgelegd aan de raad. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de raad de aangedragen alternatieven ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
 
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Rob
TERUG NAAR BOVEN
Bijzondere omstandigheden; niet handhaven
De uitspraak van de AbRvS van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:559, gaat over een besluit van B&W van Amersfoort om handhavend op te treden tegen een deel van een hekwerk rondom het ‘Russisch Paleisje’, een beeldbepalend pand volgens een bijzonder ontwerp van architect P. Blom. Het besluit was onder andere gebaseerd op art. 2.10A van de APV, op grond waarvan het verboden is om een openbare plaats zonder vergunning anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie.

Dat deze bepaling wordt overtreden, staat niet ter discussie. De Afdeling komt tot de slotsom dat het college toch had moeten afzien van handhavend optreden, dit in verband met bijzondere omstandigheden. Die omstandigheden bestaan eruit dat het hekwerk al ongeveer 30 jaar duidelijk zichtbaar aanwezig is. Er wordt geen hinder van ondervonden. De gemeente is nauw betrokken geweest bij het architectonisch ontwerp van het Russisch Paleisje, inclusief het hekwerk. Het hek kan bovendien niet los worden gezien van het beeldbepalende pand dat internationaal bekend is als bijzonder ontwerp van architect
P. Blom.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Monique
TERUG NAAR BOVEN

Geen planschade voor het vervallen van tijdelijk voordeel
Niet nieuw, maar wel goed om te herhalen is deze uitspraak van de AbRvS inzake de gemeente Hulst. Appellante, verzoeker om planschade, is eigenares van diverse percelen. Op het moment dat zij deze percelen in eigendom verkreeg vigeerde de bestemming "semi-agrarische doeleinden" met de subbestemming "hoveniersbedrijf/tuincentrum met aanvullend assortiment". In 2013 stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast, waardoor op de percelen de bestemming "detailhandel" komt te rusten, met de functieaanduiding "tuincentrum". Niet ter discussie staat dat ter plaatse alle vormen van detailhandel zijn toegestaan. In 2017 is een nieuw bestemmingsplan in werking getreden. Daarmee is de bestemming "detailhandel" uit het oude plan komen te vervallen. Op grond van het nieuwe regime zijn de percelen slechts nog bestemd voor een hoveniersbedrijf, tuincentrum en kwekerij. Appellante verzoekt om een tegemoetkoming in de planschade vanwege het vervallen van de ruime bestemming detailhandel. Het verzoek wordt afgewezen, terecht volgens de rechtbank. En ook de Afdeling gaat hierin mee.

De Afdeling overweegt dat bij de beoordeling van een verzoek om planschade als uitgangspunt geldt dat een redelijk denkend en handelend koper de, op het moment van aankoop geldende, planologische mogelijkheden betrekt bij de koopprijs van de zaak. Een voor de eigenaar van de onroerende zaak gunstige wijziging van het planologische regime na de aankoop, die later weer ongedaan gemaakt wordt voordat de eigenaar dit voordeel te gelde kan maken, is geen reden voor de verstrekking van een planschadevergoeding. Als voor het komen te vervallen van tijdelijk voordeel een tegemoetkoming zou worden toegekend, dan zou de aanvrager een compensatie ontvangen voor voordeel dat hij ten tijde van de aankoop van de zaak niet had en daarom ook niet in de koopprijs heeft verdisconteerd. Dat de appellante in de onderhavige zaak gedurende vier jaar tevergeefs pogingen heeft ondernomen om het voordeel van het oude bestemmingsplan te gelde te maken maakt dit niet anders. Het mislukken van deze pogingen is geen gevolg van de bestemmingswijziging, maar van de strijdigheid van de aanvragen om een omgevingsvergunning met de redelijke eisen van welstand. De gevolgen hiervan komen daarom voor rekening van appellante. AbRvS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:570 (Hulst).

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke

TERUG NAAR BOVEN

Planschade: moment inroepen afwijzingsgrond en passieve risicoaanvaarding
De AbRvS heeft op 23 februari 2022 nog een tweede uitspraak gewezen over een planschadeverzoek van een tuincentrum. Deze uitspraak is om twee redenen vermeldenswaardig. Ten eerste vanwege het moment waarop het college van B&W een nieuwe afwijzingsgrond van de aanvraag inroept. Ten tweede vanwege de overwegingen over passieve risicoaanvaarding.

Allereerst, het moment van inroepen van de afwijzingsgrond. In het primaire besluit en in de beslissing op bezwaar heeft het college het verzoek afgewezen, omdat sprake zou zijn van passieve risicoaanvaarding. Appellanten, de verzoekers om planschade, gaan daartegen in beroep. Twee weken voor de zitting bij de rechtbank dient het college van B&W een verweerschrift in, waarin een nieuwe grond voor afwijzing van de aanvraag wordt gegeven. In het verweerschrift stelt het college van B&W zich op het standpunt dat het planologische nadeel bestaat uit het vervallen van een tijdelijk genoten voordeel en dat het nadeel daarvan redelijkerwijs voor rekening van appellanten dient te blijven. De Afdeling overweegt dat het college van B&W deze afwijzingsgrond in het bestreden besluit onbesproken heeft gelaten en daarmee de mogelijkheid heeft opengelaten dat deze, na vernietiging van dat besluit, alsnog wordt gebruikt in een nieuw besluit. De Afdeling concludeert dat de rechtbank rekening mocht houden met deze nieuwe afwijzingsgrond.

Over de passieve risicoaanvaarding wordt overwogen dat niet in geschil is dat appellanten een benuttingsperiode hebben gehad van 7 maanden. Vanwege de voorbereidingsbescherming van het nieuwe bestemmingsplan was vergunningplichtig bouwen in die periode niet mogelijk. Een gebruikswijziging van tuincentrum naar detailhandel was echter niet vergunningplichtig. Het college van B&W stelt dat het niet is uitgesloten dat in de gebouwen ook zonder verbouwing detailhandel mogelijk was geweest. Van appellanten mocht volgens het college van B&W worden verwacht dat zij de meer lucratieve bestemming voor detailhandel zouden benutten als zij dat hadden gewild. De Afdeling gaat hierin mee. Volgens de Afdeling hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld met een rapport van een deskundige, dat het niet mogelijk was om de bestaande gebouwen zonder verbouwing voor andere vormen van detailhandel te gebruiken. Het college van B&W heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellanten binnen de benuttingsperiode een concrete poging hadden kunnen doen om de percelen te gebruiken voor andere vormen van detailhandel. Dat hebben zij echter niet gedaan en om die reden hebben zij het risico van de planologische verandering passief aanvaard. AbRvS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:549 (Heumen).

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Ineke

TERUG NAAR BOVEN
Gezondheidrisico’s in het kader van goede ruimtelijke ordening of in verband met de bescherming van het milieu
In haar uitspraak van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:556 vernietigt de AbRvS de weigering van een omgevingsvergunning milieu (artikel 2.1, lid 1, onder e, Wabo) voor de uitbreiding van een geitenhouderij. Burgemeester en wethouders van gemeente De Ronde Venen hadden de aanvraag geweigerd op grond van het voorzorgsbeginsel en daarbij gewezen op het rapport ‘Veehouderij en gezondheid omwonenden’ (VGO) van het RIVM en de daarop gebaseerde beslissing van Provinciale Staten van Utrecht tot een ‘geitenstop’. Het VGO constateert dat er een verband is tussen wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en het voorkomen van longontsteking. Maar of dit ook een causaal verband is, staat nog niet vast. In haar uitspraak overweegt de AbRvS dat de vraag of de weigering deugdelijk is gemotiveerd, afhangt van het toepasselijke toetsingskader. Is dat kader de wettelijke leidraad van een goede ruimtelijke ordening zoals bij bestemmingsplannen, dan mogen uit voorzorg mogelijke gezondheidsrisico een rol spelen in de belangenafweging (zie voor een voorbeeld de uitspraak van 27 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2396). 
 
Maar deze beleidsruimte is er niet als het gaat om de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu. Dan mag het bevoegd gezag de aanvraag alleen weigeren in het belang van de bescherming van het milieu. De beoordelingsruimte die het bevoegd gezag daarbij heeft, geeft minder vrijheid in de afweging. Naar het oordeel van de Afdeling geeft dit toetsingskader aan het bevoegd gezag niet de ruimte om een omgevingsvergunning uitsluitend uit voorzorg te weigeren. Alleen belangen waarover voldoende duidelijkheid en zekerheid bestaat, kunnen in dit verband een rol spelen. Ook voor belangen die zijn gerelateerd aan gezondheid betekent dit dat op grond van algemeen wetenschappelijk aanvaarde inzichten moet vast staan dat de activiteit waarvoor de vergunning wordt gevraagd zodanige risico’s oplevert, dat om die reden nadere voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden dan wel dat de vergunning om die reden moet worden geweigerd, aldus de Afdeling
 
Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Jan
TERUG NAAR BOVEN
Kruimelafwijking, art. 4 lid 9 Bijlage II Bor
De uitspraak van de AbRvS van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571 gaat opnieuw over de reikwijdte van art. 4 lid 9 Bijlage II Bor. Retailplan B.V. wil een bedrijfspand in de gemeente Oostellingwerf gebruiken als supermarkt. Op grond van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bedrijventerrein". Het op het perceel aanwezige gebouw is voor het moment waarop de aanvraag werd ingediend, afgebrand.

De Afdeling is van oordeel dat art. 4 lid 9 Bijlage II Bor het mogelijk maakt om bouwwerken te gebruiken anders dan het bestemmingsplan toestaat en dat het artikel niet het wijzigen van gebruik van onbebouwde gronden beoogt zonder dat bouwwerken aanwezig zijn. De Afdeling verwijst naar de toelichting op het Bor, Stb. 2014, 333, blz. 54, waarin staat dat onderdeel 9 alleen ziet op de mogelijkheid om aan bestaande gebouwen een andere functie te geven. De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:338, overwogen dat dit artikel geen grondslag biedt voor het verlenen van een afwijking voor het gebruiken van een gebouw dat niet feitelijk aanwezig en vergund is. In onderdeel 9 staat namelijk dat het afwijkende gebruik alleen vergund mag worden als dat niet gepaard gaat met bouwactiviteiten die ertoe leiden dat de bebouwde oppervlakte en het bouwvolume worden vergroot. In geval van nieuwbouw gaat het afwijkende gebruik per definitie gepaard met bouwactiviteiten. Dat geldt ook in dit geval. Retailplan voert nog aan dat deze uitspraak alleen relevant is als het gebouw vergroot wordt, in dit geval past het aangevraagde gebouw in qua bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. De Afdeling stelt echter dat de lijn uit de uitspraak van 4 februari 2020 ook op dit geval van toepassing is. Dat is alleen anders in geval er weliswaar nog geen gebouw feitelijk aanwezig was, maar voor dat gebouw wel al een in werking getreden vergunning voor het bouwen was verleend, zie de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2433.

Voor meer informatie over deze uitspraak kunt u contact opnemen met Janike
TERUG NAAR BOVEN
(0570) 760571
Monique Blokvoort
(026) 7024787
Ineke van Leeuwen
(035) 5431333
Janike Haakmeester
(06) 46842717
Susan Schaap
(038) 7601383
Rob Wertheim
(026) 7024787
Eelco de Jong
(033) 4656240
Jan Veltman
Bezoek onze website
Twitter SAM Advocaten
Website SAM Advocaten
LinkedIn SAM Advocaten
twitter over dit nieuws twitter over dit nieuws
stuur door stuur door
deel op je LinkedIn deel op je LinkedIn
Copyright © 2022 SAM Advocaten, All rights reserved.


Want to change how you receive these emails?
You can update your preferences or unsubscribe from this list

Email Marketing Powered by Mailchimp