Copy
Bekijk deze e-mail in uw browser

Gereformeerd Venster

Nieuwsbrief nr. 50

Maandag 26 september 2022

 

Tweewekelijkse rondzendbrief. Aanmelding voor toezending via info@gereformeerdvenster.nl.
 

Inhoudsopgave

1. Een wereldse visie op sodomie (1)
2. Nederland heeft ten diepste geen echte grondwet (2)
3. De eredienst in Bijbels perspectief (5)
4. Nu of nooit
5. De spoorlijn naar de hemel (9)

6. Redactioneel

 

Een wereldse visie op sodomie (1)

 

De tendens om mee te bewegen met of zelfs te luisteren naar de moderne cultuur beïnvloedt sterk onze visie op de Heilige Schrift en wat God ons daarin gebiedt. De moderne cultuur staat namelijk in velerlei opzicht haaks op de boodschap van het Woord van God en ondergraaft haar gezag. Dit wordt duidelijk uit de steeds verdergaande maatschappelijke acceptatie en bevordering in school, kerk en politiek van wat men vroeger sodomie noemde, maar wat men tegenwoordig homoseksualiteit noemt. De versmelting met de wereld op dit punt in de gereformeerde gezindte wordt hoe langer hoe meer zichtbaar.

Dr. E.S. Williams bespreekt boek van John Stott
Hier volgt een Nederlandse vertaling van een boekbespreking waarin dr. E.S. Williams waarschuwt tegen deze trend die naar voren komt in het boek Issues Facing Christians Today van John Stott:[1]

Wie is de auteur van het artikel en van het besproken boek?
Dr. Williams is een ervaren arts met een postdoctorale graad in de volksgezondheid. Hij was vele jaren directeur volksgezondheid van de Croydon Health Authority. Hij is geïnteresseerd in christelijke apologetiek en heeft een aantal boeken geschreven, onder meer over echtscheiding, crisis-zwangerschapsbegeleiding, seksuele voorlichting en huwelijkscounseling.

John Robert Walmsley Stott (1921–2011) was een vooraanstaand Engels theoloog. Hij was lid van de Anglicaanse kerk en had een brede invloed binnen de evangelicale beweging.

Hieronder begint het artikel:
Het boek van John Stott, getiteld Issues Facing Christians Today werd voor het eerst uitgegeven in 1984 en gereviseerd in 1990. Het beoogt nieuwe inzichten op sociaal en moreel vlak. Hoofdstuk 16 heeft als titel “Homoseksuele relaties?”

Allemaal mensen
Stott begint de discussie over homoseksualiteit door te verklaren wat hij ziet als de werkelijke achtergrond. Zijn eerste aandachtspunt gaat over dat we allemaal mensen zijn. “Daar is geen apart fenomeen zoals homoseksualiteit. Er zijn slechts mensen, wezens geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, die toch gevallen zijn…” (pagina 336). Hij besteedt er dan vervolgens 25 pagina’s aan waarin hij verwijst naar een zogenaamd “homoseksueel christelijke vraagstuk” (pagina 361).

Zijn tweede punt gaat er over dat we allen seksuele wezens zijn. Hij schrijft: “Onze seksualiteit is, volgens zowel Schrift als de praktijk, gebaseerd op onze menselijkheid… Dus als we over seksualiteit spreken, raakt dat onze persoonlijkheid. Het onderwerp vraagt om een hoge mate van inlevingsvermogen. Hij vervolgt: “We zijn niet slechts allemaal seksuele wezens, maar we hebben allen een aparte seksuele oriëntatie.”

Het onderzoek van Kinsey
Het onderzoek over menselijke seksualiteit van de Amerikaanse dierwetenschapper Alfred C. Kinsey geeft ieder mens een plek op een schaal van 0 (een exclusieve voorkeur voor heteroseksualiteit) tot 6 (een exclusieve voorkeur voor homoseksualiteit) (pagina 336). In zijn preek, “Homoseksuele praktijk – een christelijke mogelijkheid?” gehouden in de All Souls Church, Langham Place in 1982, reageert Stott op de seksuele beoordelingsschaal van Kinsey. Hij zegt hierover: “De beoordelingsschaal 0–6 van Kinsey lijkt toch nog een enorme acceptatie te hebben afgedwongen; 0 geeft een uitermate heteroseksuele gerichtheid weer; dat is een aantrekkingskracht op mensen van de andere sekse; 6 geeft een uitermate homoseksuele gerichtheid weer. Deze hebben een aantrekkingskracht op mensen van hetzelfde geslacht. De biseksuelen bevinden zich ergens tussen de twee uiterste waarden of kunnen niet gedefinieerd worden of zij fluctueren zelfs hiertussen. Echter, we zijn allemaal seksuele wezens.”

Stott aanvaardt het psychologische concept van seksuele oriëntatie. Het lijkt ongeloofwaardig dat Stott zou verwijzen naar het seksuele onderzoek van Alfred Kinsey om zijn lezers te doen begrijpen wat het Bijbelse oogpunt is over homoseksualiteit. Kinsey was wijd en zijd bekend als de vader van de seksuele revolutie en hij was iemand die intens zeer vijandig was tegen het christelijk geloof. Zijn twee werken, Sexual Behaviour in the Human Male (Het seksuele gedrag van mannen) (1948) en Sexual Behaviour in the Human Female (Het seksuele gedrag van vrouwen) (1953) hebben het fundament gelegd voor de tolerante samenleving en hebben bijgedragen aan de instorting van de geldende moraal in de Westerse samenleving. Toch heeft Stott, in zijn onwetendheid, de verkeerde gedachte over het seksuele gezichtsveld van Kinsey overgenomen. Dit werd verbonden met het on-Bijbelse begrip van seksuele oriëntatie. Stott ontkent hier de meest fundamentele, Bijbelse waarheid dat God de mens schiep, zowel man en vrouw (Genesis 1:27).

Het boek met als titel Kinsey, Sex and Fraud (1990), geschreven door dr. Judith Reisman en Edward Eichel, is een wetenschappelijk werk naar het onderzoek van Kinsey over menselijke seksualiteit. Er wordt daar bewijs geleverd om aan te tonen dat een groot gedeelte van Kinsey’s onderzoek onwetenschappelijk en bedrieglijk van aard is. De schrijvers leggen de eigen gekozen richting en de frauduleuze werkwijzen van het onderzoek van Kinsey bloot en zij bewijzen tevens dat zijn gegevens over het algemeen onnauwkeurig zijn. De hoop bestond dat nu de conclusies van zijn studie werden verworpen. Maar helaas, want er zijn enkele mensen in de samenleving, zoals Stott, die hun eigen agenda promoten en liever in een leugen geloven.

Allemaal zondaren
Het derde aandachtspunt van Stott is dat we allemaal seksuele zondaren zijn. Hij citeert de mening van een psycholoog: “In Gods oogpunt vermoed ik dat wij allemaal een seksuele afwijking hebben.” Stott is het daarmee eens. “Er is niemand die seksueel niet gezondigd heeft. Er is dus geen sprake van dat men in deze verhandeling een vreselijke houding van geestelijke bekwaamheid kan hebben van ‘ik ben heiliger dan gij’. Wij zijn allemaal zondaren en wij liggen onder de oordelen van God en we hebben dringend behoefte aan Gods genade” (pagina 337). Stott heeft het bij het verkeerde eind, want ware gelovigen die zalig zijn gemaakt door het bloed van Christus, liggen niet meer verdoemelijk voor God. “Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest” (Romeinen 8:1). Bovendien houdt Stott eraan vast om alle christenen zondaren te noemen. Toch noemt de apostel Paulus in Éfeze de zondaars die door het bloed van Christus zijn vrijgekocht, negen keer heiligen en niet eenmaal zondaar(s).[2]

Stott maakt hier geen onderscheid tussen gelovigen die door het bloed van Christus verlost zijn en de goddelozen, die dood zijn in zonden en misdaden. “Dat niemand u verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid” (Éfeze 5:6). Gelovige christenen, die eerst slaven waren van hoererij, u bent gewassen in het bloed van Christus en u bent niet langer meer een slaaf der hoererij. “Want dit is de wil Gods, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij” (1 Thessalonicenzen 4:3). De Bijbel is duidelijk dat seksuele zonden “… onder u niet genaamd worden… ” (Éfeze 5:3). Iedere ware gelovige streeft naar seksuele reinheid (1 Korinthe 6:18). Dus de bewering van Stott dat “wij allemaal seksuele zondaren zijn”, is misleidend.

Allemaal christenen
Stotts vierde kwestie is dat we allemaal christenen zijn. Hij zegt dat de mensen die hij in gedachten heeft, het ernstige verlangen hebben om zich te onderwerpen aan de heerschappij van Christus. “Want ze willen begrijpen welk licht de Schrift op dit onderwerp werpt en ze zijn tevens geneigd de genade van God te zoeken en Zijn wil te volgen wanneer ze dit mogen kennen” (pagina 337). Echter, Stott is uitermate vaag over wat dit betekent voor een waar christen. Hij heeft het niet over bekering tot God en het geloof in Christus als een eerste vereiste voor het ware christendom. Ook benoemt hij niet dat christenen door God worden uitverkoren “… opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde” (Éfeze 1:4).

Met bovengenoemde vier aandachtspunten in ogenschouw te nemen, stelt Stott de volgende vraag: “Zijn homoseksuele relaties voor een christen geoorloofd?” Hij begint hier met het onderscheid tussen homoseksuele oriëntatie, waarin hij stelt dat de mens daarvoor niet verantwoordelijk is, en de homoseksuele praktijk, waarvoor de mens wel zelf verantwoordelijk is. Deze zienswijze staat centraal in de houding van Stott – homoseksuele praktijk is zonde, maar homoseksuele oriëntatie is aanvaardbaar. Hij maakt dan verder een onderscheid tussen toevallige homoseksuele relaties en levenslange liefdesrelaties tussen homoseksuelen. Stott doet “losbandige homoseksuele praktijken” normaliter af als niet relevant voor deze discussie. Alleen is dit niet eerlijk, want toevallige, vrijblijvende seks is een wezenlijk kenmerk van de homoseksuele verbintenis. Terwijl levenslange liefdesrelaties tussen mensen van hetzelfde geslacht ongebruikelijk zijn.

Stott zegt dat de christelijke homo- en lesbiennebeweging veronderstelt dat het huwelijk tussen man en vrouw en het homohuwelijk twee gelijkwaardige mogelijkheden zijn. Hij schrijft: “De vraag die voor ons ligt, heeft dus niets te maken met de homoseksuele praktijk(en) van voorbijgaande aard, maar het gaat er over of levenslange liefdesrelaties tussen mensen van hetzelfde geslacht een christelijke keuze kunnen zijn… Dus in het algemeen, kan worden aangetoond dat de Bijbel homoseksuele partnerschappen goedkeurt, of tenminste niet veroordeelt?” (pagina 338).

Word D.V. vervolgd.

Dr. E.S. Williams

Vertaler: A. Hommel

 
[2] Redactie: Dit betekent uiteraard niet dat de wedergeboren zondaar zonder zonden zou zijn. Aangezien in Christus’ gerechtigheid is de wedergeboren zondaar zonder zonden. Maar in zichzelf blijven ze zondaren, zelfs worden ze in hun beleving steeds groter zondaren, al zal er wel een (inwendige) strijd tegen de zonden plaatsvinden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de apostel Paulus in  Romeinen 7:14–26, waar hij schrijft over deze inwendige strijd, en het vlees, dat zich der wet Gods niet onderwerpt, ook al is dat naar de nieuwe mens zijn innige begeren.

Nederland heeft ten diepste geen echte grondwet (2)

 

Grondwet is ondergeschikt gemaakt aan verdragen
In het vorige artikel[1] betoogden we waarom de Nederlandse grondwet de benaming grond-wet niet  waardig is. Met dit betoog gaan we nu verder met op te merken, dat het al even verwerpelijk is dat de Nederlandse grondwet verraderlijk ondergeschikt is gemaakt aan supranationale verdragen met particuliere organisaties zoals de Verenigde Naties (VN) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), aan overeenkomsten met ngo’s zoals het (eveneens particuliere) World Economic Forum (WEF), en aan wet- en regelgeving van de Europese Unie (EU). Dat zijn instanties die geen goddelijke oorsprong hebben of goddelijk van aard zijn.

Relativering grondwetsartikelen niet toegestaan
Bij een echte grondwet kunnen de diverse artikelen, die diverse soorten grondrechten bestrijken, niet onderling tot elkaar worden herleid. Die grondrechten zijn onderling niet te relativeren, omdat ze op zichzelf absoluut zijn, soeverein in eigen kring. Bij relativering van het ene tot het andere grondwetsartikel verdwijnen de gerelativeerde artikelen, terwijl het verabsoluteerde artikel de allerhoogste status ontvangt. Zodra grondrechten niet meer absoluut zijn ten opzichte van elkander, is er geen sprake meer van een rechtsstaat (bijvoorbeeld in de vorm van een constitutionele monarchie), maar van een ordinaire machtstaat.

Corona-spoedwet
Dat kwam al naar voren in diverse punten in het vorige artikel, en het wordt nog verder uitgebreid als het kabinet-Rutte IV zijn zin krijgt betreffende de opname van de ‘tijdelijke’ corona-spoedwet in de permanente Wet publieke gezondheid (Wpg)[2]. Dan zal er structureel sprake zijn van een voorwaardelijke lichamelijke integriteit en van een voorwaardelijke privacy. Daarnaast zal dit kabinet het reeds in de grondwet vastgelegde idee van een voorwaardelijk eigendom[3] (artikel 14 Grondwet) vaker in gewone wetgeving willen implementeren.

Grondrecht op lichamelijke integriteit
Wanneer een kabinet bijvoorbeeld het grondrecht op lichamelijke integriteit opzij wil schuiven, dan zal het dat kunnen doen op grond van dit permanent gemaakt zijn van de corona-spoedwet: een gewone wet relativeert dan dus grondwetsartikelen tot een ander grondwetsartikel. Het grondrecht op lichamelijke integriteit wordt dan ondergeschikt gemaakt aan zorg voor publieke gezondheid.[4]

Eigendomsrecht beschermd door de Bijbel
Ik zie het eigendomsrecht tussen overheid en burgers en tussen burgers onderling als absoluut en principieel onaantastbaar. Nu zou iemand mij kunnen toeroepen: “Als het eigendomsrecht absoluut zou zijn, dan zou men bijvoorbeeld geen wegen kunnen aanleggen.” Ik zou dan zeggen: “Ja, nou en? Dan wordt die weg maar omgelegd. Of niet aangelegd.” Zo simpel is het. Of de overheid moet flinke pacht betalen of iets dergelijks, maar altijd op basis van vrijwilligheid van de grondeigenaar. Het eigendomsrecht is immers onaantastbaar. De overheid mag zich nooit gaan gedragen, zoals Achab ten opzichte van Naboth met betrekking tot zijn wijngaard[5]. God keurt dergelijk gedrag sterk af. Men moet niet Gods heilige toorn opwekken. Het gebod “Gij zult niet stelen” uit de Tien Geboden, waarvan menig calvinist meent dat zij de basis zouden moeten zijn van de grondwet, bevat óók geen relativerende bepaling, zo in de zin van: “Gij zult niet stelen, behalve als anders is bepaald bij wet”. Dit gebod is dus absoluut. Er is nergens in de Bijbel een bepaling te vinden die dit gebod relativeert. Het gebod geldt absoluut en veronderstelt dus ook het bestaan van de absolute particuliere eigendom tegenover anderen, en dus ook tegenover overheden[6].

Humanisten niet consequent
Staatssecretaris Mona Keijzer, die moest aftreden uit het kabinet-Rutte III, zei later weliswaar, dat grondwetsartikelen niet absoluut zijn, maar dat is dus iets wat niet kan en niet mag, wil er sprake blijven van een grond-wet. Dat die grondwetsartikelen niet absoluut zijn, maken de humanisten er maar van. Ze kunnen dat ook niet consequent volhouden, want ook zij ontkomen er niet aan om iets te verabsoluteren, bijvoorbeeld het grondwetsartikel dat bepaalt dat de overheid zich moet bekommeren om de volksgezondheid (art. 22 GW), en al eerder grondwetsartikel 1 bij genderzaken.

Relativering grondwetsartikel 22?
Andere humanisten die juist vrijheidslievend zijn, kunnen met evenveel recht pleiten voor de relativering van juist dit grondwetsartikel 22. Dit zouden ze kunnen doen door een bepaling erin te laten opnemen, dat dit grondwetsartikel niet door de overheid aangevoerd mag worden als rechtvaardiging van maatregelen die weer grondwetsartikelen schenden die juist bedoeld zijn om vrijheden van burgers en hun verbanden te waarborgen, of die grondwetsartikel 1 relativeren.

Humanistische grilligheid
Oftewel: het is maar net wat je als humanist wenst te verabsoluteren, als dat niet de transcendente (alles overstijgende) God mag zijn. Het resultaat zal echter altijd zijn, dat er binnen de grondwet sprake zal zijn van een hiërarchische ondergeschiktheid van het ene artikel ten opzichte van het andere artikel. In dat geval is er nooit sprake van grondwetsartikelen die naast elkaar staan en ten opzichte van elkaar absoluut zijn en dus onderling soevereine grondwetsartikelen zijn. Hier dus weer die humanistische grilligheid en dus onbetrouwbaarheid voor de burgermaatschappij. Op de principes van het humanisme is geen beschaafd land te bouwen, dat ten goede komt van de onderdanen.

Soevereiniteit in eigen kring de enige waarborg tegen totalitarisme
De verdeling van macht en gezag, om zo de ontstane verschillende eigen-aardige typen van macht en gezag toe te kennen aan verschillende aardse sferen, is wat dr. Abraham Kuyper (1837–1920) bedoelde met het staatkundige beginsel van soevereiniteit in eigen kring. Dit beginsel is in de twintigste eeuw door de rechtsfilosoof en wijsgeer Herman Dooyeweerd (1894–1977) tot een kosmologisch beginsel verbreed.

God schiep immers alles naar zijn aard. Dit geldt de natuur, maar ook de cultuur. De staat is juridisch van aard, het gezin ethisch, de wetenschap logisch, de kerk pistisch (betrekking hebbend op het geloof), het bedrijfsleven economisch, enz. De staat mag dus haar juridische bevoegdheidsgrenzen niet overschrijden. Hierom ook kon Kuyper het calvinisme niet enkel de oorsprong, maar zelfs de enige waarborg onzer constitutionele vrijheden noemen[7].

Dit werd zelfs toegegeven door de liberalistische prof. mr. A.C. Josephus Jitta in 1937. Dit was in het kader van de herdenking van Kuypers honderdste geboortejaar. Jitta schreef: “Hoe weinig vrijzinnigen hebben indertijd de organische staatsleer van Dr. Kuyper weten te waarderen, met haar leerstuk van de souvereiniteit in eigen kring, dat zoo typisch aan den Nederlandschen volksaard beantwoordt. Het Calvinisme van Dr. Kuyper is een der hechtste bolwerken gebleken tegen de dreigende gevaren van het Marxisme en het fascisme, waartegen het liberalisme de massa niet voldoende bleek te kunnen beschutten.”[8]

Overigens is het inzicht over de soevereiniteit in eigen kring oorspronkelijk niet afkomstig van Abraham Kuyper. G. Groen van Prinsterer maakte al gebruik van dit concept. D.F.M. Strauss schrijft: “Vóór Kuyper had Groen van Prinsterer reeds de uitdrukking ‘souvereiniteit in eigen kring’ gemunt. Echter, reeds in het werk Politica Methodice Digesta van de Duitse jurist Johannes Althusius[9] (in het jaar 1603) komen wij dit begrip tegen”[10]. Ook Dooyeweerd noemt Althusius als de primaire bron voor dit concept: “Het blijft de onvergankelijke verdienste van de Herbornse Calvinistische jurist Johannes Althusius, dat hij in een tijd, die wetenschappelijk volkomen voor deze staatsabsolutistische rechtsopvatting[11] rijp was, een structuurtheorie der menselijke samenleving ontwikkeld heeft, gebouwd op de erkenning van een Goddelijke wereldorde en de innerlijke aard der sociale levenskringen en waarin er op gewezen werd, dat ieder dezer laatste zijn lex propria (juiste wet, redactie) en eigen rechtssfeer heeft, die niet van enige andere is af te leiden”[12].[13]

Wordt D.V. vervolgd.

Drs. Rafael Benjamin
De auteur (1963) is afgestudeerd in de biologie en in de wijsbegeerte. Hij heeft in 1993–1994 onderzoek gedaan bij het Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut naar de medische en ethische aspecten van de toepassing van somatische en kiembaangentherapie op mensen. De laatste jaren heeft hij, onder meer als auteur voor het creationistische Logos Instituut, veel gepubliceerd betreffende met name de wijsgerig-biologische aspecten aan het schepping-evolutie-debat.

 
[1] Zie Gereformeerd Venster, nr. 46 – 25 juli 2022.
[3] Denk bij dit laatste aan de relativering van de eigendom van iemands grond, wanneer de overheid bijvoorbeeld een rijksweg, of een waterleiding, over dan wel onder iemands land wil aanleggen.
[4] Dit uiterst ingrijpende geschiedt dan ook nog eens op zeer slechte gronden. Want ‘maatregelen’ die de lichamelijke integriteit of de privacy schenden hebben ook nog eens bewezen niets geholpen ten opzichte van volksgezondheid en welzijn. Integendeel! Het moge duidelijk zijn, dat dit kabinet de corona-spoedwet die tijdelijk werd genoemd, permanent wil maken. Dit omdat het kabinet een andere agenda volgt, namelijk die van het WEF en de WHO. Het fascistische WEF, dat uit is op een wereldregering en dus totale controle over ieder mens wil, en niets met democratie, verkiezingen en politieke verantwoordelijkheid te maken wil hebben. De WHO, waarvan Bill Gates een van de grootste sponsors is en die voorgezeten wordt door Tedros, die via een op te tuigen pandemieverdrag een medische werelddictatuur wil vestigen.
[5] 1 Kon. 21.
[6] Uiteraard geldt dit absolute eigendomsrecht alleen binnen de wereldse verhoudingen. God de Schepper is de uiteindelijke absolute Eigenaar van alles. Hij is ook de Oorsprong en Bron van alle gezag en Hij heeft dit gebod juist uitgevaardigd.
[7] Zie zijn Het calvinisme, J.H. Kok Kampen, 2004.
[8] Geciteerd in G. Puchinger: Ontmoetingen met anti-revolutionairen, Uitgeverij Terra, Zutphen, z.j., p. 187.
[9] Johannes Althusius leefde van 1563–1638.
[10] D.F.M. Strauss, Philosophy – Discipline of the Disciplines’, Paideia Press, Grand Rapids, Michigan (2009): p. 22.
Verderop in Strauss’ boek (namelijk op pp. 532–533): “Wellicht was de Duitse wetsgeleerde Johannes Althusius de eerste geleerde die doeltreffend het deel-geheel-schema dat zo kenmerkend is voor universalistische samenlevingstheorieën bekritiseerde. Hij besefte, dat niet ieder samenlevingsverband (zoals families, kerken etc.) een onderdeel van de staat is – echt delen van de staat zijn enkel provincies en gemeenten. Dit inzicht ging gepaard met een helder begrip van de innerlijke structuurwetten die bepalend zijn voor de onderscheidene maatschappelijke gemeenschappen – Althusius betoogt, dat de diverse verbanden wetmatig onderworpen zijn aan specifiek bij hun eigen aard passende wetten (leges propriae).”
[11] Hiermee wordt de visie van J. Bodin bedoeld.
[12] H. Dooyeweerd, De strijd om het souvereiniteitsbegrip in de moderne rechts- en staatsleer, H.J. Paris, Amsterdam (1950): pp. 7–8. Zie vooral ook: H. Dooyeweerd: A New Critique of Theoretical Thought, deel III Paideia Press LTD., 1984, pp. 662–663.
[13] Als extra toevoeging voor de geïnteresseerde lezer: J.P.A. Mekkes schreef: “Voor alle verbanden geldt de lex communis, die heerschers en onderdanen onderscheidt, terwijl ieder verband aan zijn lex propria, naar zijn eigen bijzonderen aard, onderworpen is. In de gecursiveerde woorden ligt de principiëele erkenning der souvereiniteit in eigen kring besloten” Bron: J.P.A. Mekkes: Proeve eener critische beschouwing van de ontwikkeling der humanistische rechtsstaattheorieën’, Libertas-drukkerijen, Utrecht-Rotterdam, 1940, p. 131, zie ook pp. 133–135 en p. 732.
 
 
 
 

De eredienst in Bijbels perspectief (5)

 

In deze bijdrage ga ik in op Doop en Avondmaal als onderdeel van de gewone eredienst.[1] Naast de Bijbelse gegevens ga ik in op de zogeheten liturgische formulieren die in de gereformeerde gezindte in gebruik zijn om deze instellingen van Christus te onderhouden. Wie meer wil weten over de historische praktijk van Doop en Avondmaal verwijs ik naar het thematische deel 3 van de Encyclopedie Nadere Reformatie, een naslagwerk dat zeer de moeite van het bestuderen waard is.

Doop
In het Nieuwe Testament lezen we dat Jezus Zijn discipelen uitzond met de opdracht: “onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb” (Matth. 28:19). Dat betekent dat ze nieuwe discipelen moesten maken, zoals het ook vertaald mag worden. Ze moeten zich richten op de volken of zoals de evangelist Markus het noemt “allen creaturen” (Mark. 16:15). Dit omvat mannen en vrouwen, ouderen en kinderen, jongens en meisjes, overheden en onderdanen, vorst en volk. Verder wordt gezegd dat ze moeten dopen op bevel van en in de naam van de Drie-Enige God. De nieuwe discipelen moeten de volken leren alles wat Jezus de Zijnen geboden heeft, niet meer en niet minder, en ook niets anders. Te denken valt aan Christus’ instellingen van Doop en Avondmaal. We kunnen denken aan het onderwijs zoals de Heere Jezus dat bijvoorbeeld gegeven heeft in de Bergrede (Mattheüs 5–7), waar het gaat over Gods wet, aalmoezen, gebed, vasten en Gods voorzienigheid. Of het onderwijs in Johannes 13–17 waar Jezus de discipelen leert om voeten te wassen, het werk van de Heilige Geest als Trooster, de relatie tussen Christus en de Zijnen in het beeld van de Wijnstok en de ranken, enzovoorts.
 
Avondmaal
Ook het Avondmaal is Christus’ instelling. Paulus zegt dat hij deze inzetting van de Heere Zelf ontvangen heeft en ook weer aan de gemeente heeft overgeleverd (1 Kor. 11:23). Jezus gebruikte in het Avondmaal twee elementen, namelijk brood en wijn. Bij het brood deed Jezus een vijftal zaken: 1. Hij nam het;
2. Hij zegende het;
3. Hij brak het;
4. Hij gaf het de discipelen;
5. Hij sprak daarbij de woorden “Neemt eet, dat is Mijn lichaam” (Matth. 26:26), “hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis” (Luk. 22:19). Bij “voor u gegeven”, kan men ook lezen: “dat voor u gebroken wordt” (1 Kor. 11:24).

Bij de beker deed Hij een viertal zaken:
1. Hij nam de drinkbeker;
2. Hij dankte;
3. Hij gaf die Zijn discipelen. Volgens Markus 14:22 dronken ze daar allemaal uit.
4. Hij sprak daarbij de woorden: “Drinkt allen daaruit, want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden” (Matth. 26:27–28). In Lukas staat: “hetwelk voor u vergoten wordt” (Luk. 22:20). In 1 Korinthe 11:25–26 staat: “Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt.”

Uitgangspunten voor de praktijk van de Doop
De klassieke liturgische formulieren voor de bediening van de Doop bevatten naast onderwijs een praktische leidraad voor de bediening van de Doop, alsook enkele formuliergebeden en -dankzeggingen. Het Doopformulier om de Doop aan kinderen te bedienen, heeft voor de doopouders een drietal vragen, die zij samen vóór de doopsbediening voor Gods aangezicht en met de gemeente als getuige moeten beantwoorden. Wij mogen deze “ordening Gods” immers “niet uit gewoonte of bijgelovigheid” gebruiken. Allereerst wordt ingegaan op de erfzonde. De kinderen zijn in zonden ontvangen en geboren en daarom allerhande ellende, ja zelfs de verdoemenis onderworpen. Het zijn “kinderen des toorns”. Niettemin zijn zij “in Christus geheiligd”. Ze behoren als “lidmaten” tot Zijn gemeente. Hierom spreken we van geboorteleden. Omdat kinderen, net als ouderen en volwassenen lid van de kerk zijn, moeten ze gedoopt worden. In de derde vraag wordt de ouders op hun schuldige onderwijsplicht gewezen ten aanzien van het onderwijs van de kinderen in de “leer der zaligheid”.

Het Doopformulier om de Doop aan volwassenen te bedienen, heeft in plaats van drie, vijf vragen. Deze vragen zijn diepgaander en persoonlijker. Zo wordt gevraagd “of deze uw zonden u van harte leed zijn” en “of gij gelooft dat Jezus Christus (…) u tot een Zaligmaker van God geschonken is; en dat gij door dit geloof ontvangt vergeving der zonden in Zijn bloed, en dat gij een lidmaat van Jezus Christus en van Zijn Kerk door de kracht des Heiligen Geestes zijt geworden.” Ook moet de dopeling beloven dat hij of zij “in de gemeenschap dezer Christelijke kerk, niet alleen in het gehoor des Goddelijken Woords, maar ook in het gebruik van het Heilig Avondmaal” zal volharden.
 
Uitgangspunten voor de praktijk van het Avondmaal
In onze gereformeerde traditie zijn we gewoon om bij de bediening van het Avondmaal een formulier te gebruiken. Het formuliergebruik is echter niet vanzelfsprekend, zoals blijkt uit de bezwaren die de Nadere Reformator Jacobus Koelman (1631-1695) hiertegen had. Het ontbreken hiervan hoeft niet onstichtelijk te zijn, getuige de avondmaalspraktijk van bijvoorbeeld de Free Presbyterian Church of Scotland. Hier houdt men niet slechts één voorbereidingspreek op de voorafgaande rustdag, maar reserveert men meerdere dagen van voorbereiding, zelfonderzoek en vasten. Ook is er een extra nabetrachting op de maandag na de avondmaalsbediening. Men spreekt van een avondmaalseizoen (Communion season).

Het avondmaalsformulier dat wij gebruiken bevat een leidraad voor zelfonderzoek en zelfbeproeving, een onderwijzend gedeelte, een praktisch gedeelte voor de bediening van het Avondmaal met daarbij een gebed, lofprijzing (Psalm 103:1–13) en dankzegging. Het zelfonderzoek is gegrond op de volgende tekst uit 1 Korinthe 11:28–29: “Maar de mens beproeve zichzelven, en ete alzo van het brood en drinke van den drinkbeker. Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.” De Kanttekeningen zeggen over deze zelfbeproeving: “Dat is, onderzoeke zijn gemoed en consciëntie, of hij ook in zijn hart gevoelt een recht leedwezen en droefheid over zijn zonden, alsook een vast geloof en vertrouwen op de verdiensten van Jezus Christus, en daarenboven een ongeveinsd voornemen om de zonden meer en meer af te sterven, en in een nieuw godzalig leven voor God te wandelen”.

Karakteristiek is het zondenregister waarvan geldt dat zij die zich schuldig maken aan deze opsomming van zonden, zich “van de tafel des Heeren” dienen te onthouden. “Bij het breken en uitdelen des broods spreekt de dienaar des Woords: Het brood dat wij breken, is de gemeenschap des lichaams van Christus. Neemt, eet, gedenkt en gelooft dat het lichaam onzes Heeren Jezus Christus gebroken is tot een volkomen verzoening van al onze zonden. En als hij den drinkbeker geeft: De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is de gemeenschap des bloeds van Christus. Neemt, drinkt allen daaruit, gedenkt en gelooft dat het dierbaar bloed van onzen Heere Jezus Christus vergoten is tot een volkomen verzoening van al onze zonden”. De dienaar van het Woord is dus ook dienaar van het Avondmaal. Hij breekt het brood en deelt het uit met de woorden van Christus, waarin het gaat over de betekende zaak. Hij zegt dank voor de beker, zegent die en deelt deze met de woorden van Christus. De opdracht voor de Kerk is: gedenken en geloven. Passende psalmen of Schriftlezingen, of een meditatie kunnen dat bevorderen. “Terwijl men communiceert, zal men stichtelijk zingen, of sommige hoofdstukken lezen, dienende ter gedachtenis aan het lijden van Christus, als Jesaja 53, Johannes 6, 13–18, of dergelijke”.
 
Wordt D.V. vervolgd.

D. Baarssen

 
[1] Vgl. Nederlandse Geloofsbelijdenis (artikel 33–35) en Heidelbergse Catechismus (zondagen 25–30 met bijbehorende verwijsteksten).

Nu of nooit

 

Wijs: Psalm 17

O Levensbron, en levens Heer’,
Die yders levenspaal beschikte,
’t Geen nimmer eenig mensch verwrikte:
Ik buig my voor Uw voeten neêr.
Zo Gy myn dagen wilt verlangen,
Of zend Gy my eerlang na ’t graf:
Ik hang van Uw believen af,
En wil wat Gy my geeft ontfangen.

Myn zonden zyn lang overwaard,
Dat ik de doodbesolding smaakte,
En Gy met my voleinding maakte.
Uw goedheid heeft my noch gespaart.
O laat my die te recht gebruiken,
Zo dat my U langmoedigheid
Wyl ’t tijd is tot bekeering leid,
Eer dat myn levenszon gaat duiken.

’t Is nu noch een genadedag,
Een uur van zaligheid, een heden:
Nu straalt het licht noch voor myn treden.
O dat ik daar by werken mag!
O dat ik doende word gevonden,
Al komt Gy noch zo onverwacht,
’t Zy ’s morgens, ’s middags, of by nacht:
Want niemand weet doch wijz’ of stonden.

Al schynt een mensch nu noch zo vast;
Zyn leeme hut heeft brooze stylen:
Die bloem en bloeit maar korte wylen.
Wat heeft de dood ’er veel verrast!
Heer’! leer my zo myn dagen tellen,
Dat die geen waan te lang en rekk’,
Of afkort’ binnen Uw bestek.
’k Zal dan myn wandel wys aanstellen.

’t Voleindigt werk word nooit herdaan.
Wat moest dat elk bedachtzaam maken.
Om recht ’t bedoelde wit te raken?
Een eind’ loos eeuwig vangt dan aan.
Vergeefs roept ymand: Heer! doe open!
Wanneer de deur gesloten is.
Op dat ik ’s levens Kroon niet miss’,
Wil ik by tyds het renperk loopen.

Carolus Tuinman, Ziels-verlustiging uitgegalmd in een uitgeleze Mengelstoffe van veelerlei geestelyke of vergeestelijkste Gezangen, tot Amsterdam: By J. Verheyden, 1716, 223–224.

 

De spoorlijn naar de hemel (9)

 

We vervolgen de bewerking op de satire van Nathaniel Hawthorne (1804–1864), geïnspireerd door Bunyans Christenreis.

De reis wordt vervolgd
Terwijl de jongen nog sprak, luidde de bel van de trein om te stoppen. Wij zetten enkele passagiers af zonder dat er nieuwe instapten en de trein reed weer verder. De afgezette passagiers hadden het benauwd gekregen en konden niet meer mee. Hun reisgenoten overlaadden hen met scheldwoorden en zeiden: je verlaat de zuivere waarheid, God zal het bezoeken! De afgezette passagiers riepen het echter uit: “Verloren, verloren, voor eeuwig verloren.” Ze voegden zich bij de reeds eerder genoemde twee voetgangers en gezamenlijk liepen ze met een pak op hun rug richting de Hemelstad.

De trein reed door de vallei en wij werden als tevoren verblind door de helder schitterende gaslampen. Soms schenen in het licht lelijke spookgestalten, die het voorkomen en de uitdrukking hadden van bijzondere zonden of duivelse hartstochten. Ze leken door de sluier van het licht heen te breken, ons aan te staren en een grote, schemerachtige hand uit te strekken om ons het voortgaan te belemmeren. Ik meende bijna dat het mijn eigen zonden waren, die mij daar verschrikten. Toch waren het niet meer dan grillen van verbeelding, betoveringen waarover ik mij van harte behoorde te schamen. Wel was ik de gehele Donkere Vallei gekweld, onthutst en jammerlijk misleid door die soort van wakende dromen. De verpestende gaslucht van dat oord bedwelmt het brein. Maar toen het licht van de natuurlijke dag begon te worstelen met de gloed van de lantaarns, verloren deze spookbeelden hun levendigheid en ze verdwenen toen de eerste zonnestraal ons aan de Vallei van de Schaduwen des Doods zag ontkomen. Vóór wij een mijl verder gekomen waren, wist ik zeker dat deze akelige doortocht een droom was. De heer Ruim-in-de weg hielp mij uit de droom en zei: “bezwaar je geest niet, alles zal goed komen.” Hij deed zijn andere naam Nauw-in-de-weg ook eer aan, want tegen de treinreizigers in de andere coupés zei hij: “er zijn er maar weinig uitverkoren en als je niet uitverkoren bent, dan kom je er niet; God moet het doen en anders is het een verloren zaak.” Sommigen hoorden dit wanhopig aan en riepen uit: “Wat moeten we dan doen!” Ruim-in-de-weg, zijn andere naam weer aannemende, antwoordde: “Werken, je best doen en dan komt het wel goed.”

John Bunyan vertelt dat aan het einde van deze vallei een hol is, waar toentertijd twee verschrikkelijke reuzen woonden: Paus en Heiden, die de grond rondom hun verblijf hadden bestrooid met de beenderen van geslachte pelgrims. Deze afzichtelijke oude grotbewoners zijn daar niet meer, maar in hun hol woont nu een andere schrikwekkende reus. Hij houdt zich op met eerlijke reizigers aan te grijpen en hen voor zijn tafel vet te mesten met overvloedige maaltijden van rook, mist, maneschijn, rauwe aardappelen en zaagsel. Hij heet reus Transcendentalist. Men kan zich door meditatie boven alles uit laten stijgen. De reus heeft verschillende gezichten: yoga, boeddhisme, hindoeïsme, islam, en nog meer Oosterse godsdiensten. De grootste bijzonderheid van de gestalte zijn de gelaatstrekken en de natuur van deze doortrapte schurk. Nooit is iemand in staat geweest een beschrijving van hem te geven, ook hijzelf kon het niet. We passeerden de mond van de grot en kregen hem even te zien. Het leek een mismaakt lichaam in een hoop mist en donkerheid. Hij schreeuwde ons na, maar in zulk een vreemde taal dat wij niet wisten wat hij bedoelde en of hij ons aanmoedigde of verschrikte. Vooral in het nieuwe millennium neemt hij het gezicht aan van de islam, een wrede, niets ontziende godsdienst. Groot is zijn macht, wreed is zijn kracht.

De stad IJdelheid
Laat op de dag reed de trein de oude stad IJdelheid binnen. Het was topdrukte op de IJdelheidskermis, die een samenvatting biedt van alles wat schitterend, vrolijk en betoverend is onder de zon. Ik had het voornemen hier een poosje te blijven en vernam met genoegen dat de disharmonie tussen stedelingen en pelgrims niet meer bestaat. De stedelingen waren vroeger opgehitst tot onder andere het vervolgen van Christen en het met vuur martelen van Getrouw. Integendeel, de nieuwe spoorweg zorgt voor veel handel en een gestadige toevloed van vreemdelingen. De burgemeester van IJdelheid is de beschermheer van IJdelheidskermis en de kapitalisten van de stad zijn de voornaamste aandeelhouders. Veel treinpassagiers stoppen hier om plezier te maken of voordeel te doen op de kermis, in plaats van voorwaarts te gaan naar de Hemelstad. Die plaats IJdelheid lijkt zo bekoorlijk, dat de mensen beweren dat het de enige en ware Hemel is. Ze zeggen dat er geen andere is, dat zij die naar méér zoeken slechts dromers zijn. Ze zeggen ook dat, als de verzonnen luister van de Hemelstad slechts een enkele mijl buiten de poorten van IJdelheid lag, zij niet zo dwaas zouden zijn om erheen te gaan. Ik kan met deze misschien wat overdreven loftuiting niet instemmen, maar ik kan wel zeggen dat mijn verblijf in de stad genoeglijk was en mijn omgang met de burgers vermakelijk en nuttig. Ik heb van nature een ernstige aard en daarom vestigde mijn aandacht zich vooral op de blijvende voordelen die een verblijf hier kon hebben, meer dan op de wufte genoegens die te veel bezoekers zich ten doel stellen. De christelijke lezer zal, als hij niets van de stad gehoord heeft na de tijd van Bunyan, met verbazing horen, dat bijna elke straat haar eigen kerk heeft en dat de eerwaarde geestelijkheid nergens in hoger achting staat dan op de IJdelheidskermis. Zij verdienen zulk een achting terecht, want de lessen van wijsheid en deugd, die van hun lippen vloeien, komen uit een zo geestelijke bron en hebben net zo’n verheven godsdienstig doel als die van de verstandigste wijsgeren van de oudheid.

Scheiding tussen kerk en wereld is verdwenen
De scheiding tussen kerk en wereld is weggenomen. Wat de wereld doet, doen de kerkgangers ook, weliswaar in hun eigen vorm. Eerst voorzichtig en bescheiden, maar ze doen het wel. De wereld heeft zijn kermis, de kerk heeft haar verkopingen, welke steeds meer wereldse vermakelijkheden toelaat. De wereld heeft jaarmarkten, de kerk haar beurzen. De wereld lokt met vakanties over heel de wereld, de kerk heeft al reformatorische campings. De wereld heeft popartiesten, songfestivals, de kerk heeft zanguitvoeringen. De verkopingen worden geopend met meditatieve toespraken en de opbrengst wordt overgemaakt naar een goed doel. Het doel lijkt de middelen te heiligen. Verre reizen worden gemaakt onder begeleiding van een dominee of eerwaarde heer. De vraag mag wel zijn, is het alles wel in Gods gunst? Aan Wie toch eenmaal verantwoording zal moeten worden afgelegd. Ook in levensstijl is maar weinig verschil meer, de mensen van de stad IJdelheid lopen er soms netter bij dan reformatorische christenen. Wee diegene die spreekt over kledingregels of haarlengte. De censuur op media is achterhaald; men laaft zich aan alle nieuws van de wereld. Een zogenaamd filter is wel te omzeilen. Allerlei films kunnen worden bekeken op een kleine zaktelevisie, de mobiele telefoon, menigeen heeft een abonnement op Netflix. Men is als de mensen van Athene: altijd wat nieuws horen en zien.[1]

Psalm 119:19 (berijmd) leert:
Wend, wend mijn oog van d’ ijdelheden af;
Verlevendig mijn hart door Uwe wegen;
Dat mij ’t betreên dier paden vreugd verschaff’,
Bevestig toch aan Uwen knecht den zegen,
Waartoe Uw woord hem blijde hope gaf;
Hij is oprecht tot Uwe vrees genegen.

Wordt D.V. vervolgd.

H. Koopman (bewerkt A. Eskes)

 
[1] Handelingen 17:21.

Redactioneel

 

Vragen en opmerkingen
Heeft u vragen op principieel, theologisch of ethisch vlak, of naar aanleiding van de geplaatste artikelen, dan kunt u die stellen via redactie@gereformeerdvenster.nl.
Ook bieden we u graag de mogelijkheid in onze nieuwsbrief te publiceren. Ook hiervoor kunt u contact opnemen via redactie@gereformeerdvenster.nl.

Nieuwsbrief voor personen zonder internet
Wanneer u niet beschikt over internet, kunnen we een geprint exemplaar laten bezorgen. Aanmelding hiervoor graag schriftelijk bij D. Baarssen (Blazer 32, 8322 EA Urk).

Opvragen eerder verschenen nieuwsbrieven
Bovenaan de nieuwsbrief staat een linkje met de tekst “Bekijk deze e-mail in uw browser”. Via deze route kunt u linksboven op de knop “Past Issues” klikken. Op deze wijze kunt u alle eerder verschenen nieuwsbrieven downloaden.

Financieel
De nieuwsbrief wordt gratis verstrekt. Uiteraard zijn er wel onkosten. Wanneer u een gift wilt overmaken kan dit naar bankrekeningnummer NL48 RBRB 0200 6562 79 ten name van A. Eskes, ten gunste van “Gereformeerd Venster”.
Gereformeerd Venster

Hoofdredacteur:
W.J. op 't Hof
Redacteuren:
D. Baarssen
A. Eskes
H. Koopman
Copyright en overname artikelen:
© Gereformeerd Venster. Overname van artikelen is toegestaan, mits duidelijk de bron vermeld wordt (Gereformeerd Venster, Nr. 50 - Maandag 26 september 2022) en geen verandering in de tekst wordt aangebracht.

Voeg info@gereformeerdvenster.nl toe aan de lijst van veilige afzenders zodat u zeker weet dat u al onze nieuwsbrieven ontvangt.

Website: www.gereformeerdvenster.nl
E-mailadres voor aanmelden: info@gereformeerdvenster.nl
E-mailadres redactie: redactie@gereformeerdvenster.nl

uitschrijven voor deze nieuwsbrief