SAM Actualiteitenbijeenkomsten najaar 2022
Ook dit najaar zullen wij onze halfjaarlijkse actualiteitenmiddagen organiseren. Deelname is gratis, maar aanmelden is wel noodzakelijk. Deze middagen zijn bedoeld voor mensen die werkzaam zijn bij overheden.
U kunt zich hiervoor opgeven en daarbij kiezen uit een van de onderstaande data:
- dinsdagmiddag 1 november in Baarn, onder leiding van Monique Blokvoort en Janike Haakmeester (aanmelden via link naar de website)
- donderdagmiddag 10 november in Deventer, onder leiding van Monique Blokvoort en Janike Haakmeester (aanmelden via link naar website)
- donderdagmiddag 1 december (ONLINE versie) onder leiding van Susan Schaap en Rob Wertheim (aanmelden via contact@susanschaap.nl)
|
|
Instandlating rechtsgevolgen wegens zwaarwegend maatschappelijk belang
Op 10 oktober 2016 is aan appellant, eigenaar van een melkveehouderij te Nuth, een Wnb-vergunning verleend voor het wijzigen en exploiteren van die melkveehouderij. Deze vergunning is ingetrokken omdat appellant volgens GS Limburg ten tijde van het aanvragen en verlenen van de Wnb-vergunning niet langer beschikte over bestaande rechten voor deze melkveehouderij. De pachter – tevens de drijver van de inrichting - had namelijk al in 2013 een (geheime!) overeenkomst met de provincie gesloten. Daarin was bepaald dat het exploiteren van de melkveehouderij op deze locatie zou worden beëindigen ten behoeve van de extra stikstofdepositie afkomstig van de Buitenring Park Limburg. Er is met andere woorden extern gesaldeerd. De intrekking van de vergunning wordt gegrond op artikel 5.4, eerste lid, aanhef en respectievelijk onder b (de b-grond) en onder c (de c-grond) van de Wnb. De Afdeling is op 26 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3074) van oordeel dat deze bepaling niet ten grondslag kan worden gelegd aan de intrekking. Appellant was immers niet op de hoogte van het bestaan van de geheime overeenkomst ten tijde van het indienen van zijn aanvraag en heeft dus ook geen bewust onjuiste/ onvolledige gegevens verstrekt over de referentiesituatie. De Afdeling overweegt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Desalniettemin laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De reden hiervoor is dat de vernietiging van het besluit tot intrekking leidt tot een situatie waarin de stikstofdepositie als gevolg van de BPL in stand blijft, terwijl de stikstofdepositie als gevolg van de veehouderij van appellant kan worden hervat. Daardoor zal de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden toenemen tot maximaal een dubbele hoeveelheid, terwijl reeds sprake is van een overbelaste situatie. De Afdeling acht, gelet op de uitzonderlijke omstandigheden van deze zaak, het voorkomen van een dergelijke toename van stikstofdepositie in een reeds overbelaste situatie een zodanig zwaarwegend maatschappelijk belang dat die keuze gerechtvaardigd is; dit belang beoogde het college overigens ook met de intrekking te dienen.
Voor meer informatie over deze zaak kunt u contact opnemen met Eelco
|
|
Rubbergranulaat in kunstgrasvelden
Rubbergranulaat wordt veel gebruikt als ‘infill-materiaal’ voor kunstgrasvelden, hoewel het nogal wat kwalijke stoffen bevat zoals o.a. PAK’s en zware metalen. Voor de stichting InStrepitus was dit reden om B&W Tilburg te vragen handhavend op te treden tegen de eigen gemeente op grond van de in artikel 13 Wet bodembescherming neergelegde zorgplichtbepaling. Deze bepaling richt zich o.a. op de preventie van bodemverontreiniging door een ieder te verplichten om alle maatregelen te nemen die met het oog op preventie redelijkerwijs kunnen worden gevergd. Tegen het besluit op dit verzoek – B&W Tilburg volstonden met een waarschuwingsbrief – stelde de stichting beroep in. In haar uitspraak van 9 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2944; zie ook ECLI:NL:RVS:2022:3012 en 3013) oordeelt de AbRvS dat de zorgplicht niet inhoudt dat alle verspreiding van rubbergranulaat buiten de velden volledig moet worden voorkomen. Het is voldoende om de maatregelen te treffen die in twee zorgplichtdocumenten van o.a. het RIVM zijn opgenomen. Die maatregelen mogen gelden als de maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd. Verwijdering van het rubbergranulaat zoals de stichting wilde, was daarom niet nodig.
Maar artikel 13 Wbb bevat ook een repressieve zorgplicht, d.w.z. de plicht om een verontreiniging of aantasting van de bodem zo veel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Omdat niet alle maatregelen uit de zorgplichtdocumenten waren toegepast en het granulaat daardoor ook buiten de velden verspreid was geraakt, was handhaving op grond van deze repressieve zorgplicht geboden. Naar het oordeel van de ABRvS konden B&W Tilburg gelet op het handhavingsbeleid in dit kader volstaan met een waarschuwing en mochten zij afzien van het nemen van een handhavingsbesluit.
Voor meer informatie over deze zaak kunt u contact opnemen met Jan
|
|
Bestemmingsplan Feyenoord City niet uitvoerbaar
AbRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3090. De raad van de gemeente Rotterdam heeft het bestemmingsplan "Feyenoord City" vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt een grote gebiedsontwikkeling rond sport, vrije tijd en wonen in Rotterdam-Zuid mogelijk. Een belangrijk onderdeel van deze ontwikkeling vormt de bouw van een nieuw stadion aan de Nieuwe Maas voor de voetbalclub Feyenoord (hierna: BVO Feyenoord) en de herontwikkeling van de locatie van het huidige stadion De Kuip.
Verschillende appellanten betogen dat onzekerheid bestaat over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, zodat de raad dit plan niet had mogen vaststellen.
De Afdeling stelt vast dat de raad het besluit tot vaststelling van het plan heeft genomen op een moment dat er nog € 50.000.000 aan externe financiering nodig was om het stadion te kunnen realiseren. Tevens wordt vastgesteld dat de raad in het Position Paper voorwaarden heeft gesteld aan de financiële deelname aan het stadionproject door de gemeente. Ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan was nog niet duidelijk of werd voldaan aan de gestelde voorwaarden. Verder bestond op het moment van de vaststelling van het plan naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende zekerheid over het commitment van de enige voetbalclub die als beoogde (hoofd)gebruiker van het stadion werd aangemerkt: BVO Feyenoord. De raad had er, naar het oordeel van de Afdeling, op dat moment niet zonder meer van mogen uitgaan dat geen gerede twijfel bestond over de financiële uitvoerbaarheid van het nieuwe stadionplan.
Tot slot ziet de Afdeling ook geen aanleiding om de onderdelen van het bestemmingsplan die woningbouw mogelijk maken, in stand te laten omdat niet is onderzocht wat daar de milieueffecten zullen zijn als het nieuwe stadion er niet komt en de bestaande activiteiten in het gebied worden voortgezet.
Voor meer informatie over deze zaak kunt u contact opnemen met Rob
|
|
Ons Zeeuw'n, ons bluuv'n procedeer'n: belanghebbendetoets via de relativiteitseis
AbRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3087. De raad van de gemeente Noord-Beveland heeft het bestemmingsplan "Wissenkerke, [locatie 1]" vastgesteld. Dat is bestemmingsplan "Wissenkerke, Dorpsdijk 12", dat met anderhalve klik te vinden is op ruimtelijkeplannen.nl, dus waarom anonimiseren (vgl. https://www.rechtspraak.nl/Uitspraken/paginas/anonimiseringsrichtlijnen.aspx)? Het plan voorziet in de uitbreiding van een kleinschalig recreatiepark met 11 recreatiewoningen en een gebouw voor daarbij behorende centrale voorzieningen.
Appellante woont op meer dan 500 meter afstand van het plangebied. Zij komt op tegen het plan omdat het plan zou leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. De raad heeft betoogd dat appellante geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, lid 1, Awb.
De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen en dat niet in geschil is dat appellante een zienswijze heeft ingediend. Hieruit volgt dat zij reeds daarom in haar beroep kan worden ontvangen (gelet op "Stichting Varkens in Nood"). De vraag of appellante belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, lid 1, Awb laat de Afdeling daarom in het midden. Wel wordt appellante het relativiteitsvereiste tegengeworpen. De Afdeling stelt vast dat de afstand tot het plangebied te groot is om ter plaatse van de woning van appellante feitelijke gevolgen van het plan te kunnen ondervinden. De met het plan mogelijk gemaakte bouw- en gebruiksmogelijkheden kunnen de woon- en leefomgeving van appellant niet aantasten. Gelet hierop strekt de norm van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1 Wro) niet tot bescherming van de belangen van appellante.
Voor meer informatie over deze zaak kunt u contact opnemen met Rob
|
|
|
|
(0570) 760571
|
|
|
(026) 7024787
|
|
|
|
(035) 5431333
|
|
|
(06) 46842717
|
|
|
(038) 7601383
|
|
|
|
(026) 7024787
|
|
|
(033) 4656240
|
|
|
|
|