Copy
Bekijk deze e-mail in uw browser

Gereformeerd Venster

Nieuwsbrief nr. 60

Maandag 13 februari 2023

 

Tweewekelijkse rondzendbrief. Aanmelding voor toezending via info@gereformeerdvenster.nl.
 

Inhoudsopgave

1. De voordelen van het praktiseren van huiscatechisatie
2. Toekomstverwachting van predikanten in de gereformeerde gezindte (3)
3. Jonathan Edwards over de bekering van Israël
4. Inleiding tot het gehele werk van Schortinghuis
5. De spoorlijn naar de hemel (14)

6. Redactioneel

 

De voordelen van het praktiseren van huiscatechisatie

 

In dit artikel ga ik achtereenvolgens in op de reden waarom huiscatechisatie zo sterk aangedrongen wordt en de voordelen van het doen van huiscatechisatie.

De noodzaak van huiscatechisatie aangewezen
Volgens Petrus Wittewrongel is de plicht van huiscatechisatie noodzakelijk voor onze kinderen en onszelf. Onze kinderen zijn immers van nature geneigd tot alle kwaad? Ze zijn te vergelijken met de schepping, “de aarde nu was woest en ledig.”[1] Kinderen worden als veulens van een woudezel geboren. Van deze veulens lezen we dat ze niet gelost konden worden zoals de andere dieren. Nee, zij moesten gelost worden door een lam, of schielijk de nek verbroken worden. Er zijn maar twee wegen, of gelost worden door hét Lam, of schielijk de nek verbroken. De kerkvader Bernardus zegt: kinderen niet te onderwijzen is kinderen te doden. Een moeder doodt een kind niet alleen door vergif te geven, maar ook als het kind geen melk krijgt.

Wij hebben de verdorvenheid op onze kinderen overgedragen door de erfzonde. Wij zijn de oorzaak van hun verderf! Dat we dit goed beseffen. Dat dit ons mocht brengen tot het doen van onze plicht, opdat onze kinderen niet eenmaal tegen ons zouden getuigen. Zullen we dan niet alle middelen onder biddend opzien ter hand nemen om dit te voorkomen? Wij moeten onze naasten liefhebben als onszelf. Wie is er nu nader dan onze vrouw, man of kinderen? Wie zijn huisgenoten niet verzorgt, is erger dan een ongelovige. Zeker in het verzorgen van ons eeuwig heil. Thomas Hooker (1586–1647) zegt, als er gesproken wordt over de bekende tekst: “Ben ik mijns broeders hoeder?”, ergens: “áls je het niet bent, dan ben je zijn moordenaar.”

Hoe zien we in de wereld dat kinderen voor de wereld, voor sport en spel worden opgevoed. Zullen wij dan niet het tegenovergestelde doen? Wij weten niet hoe lang het duurt voor de vervolgingen uit zullen breken. Echter, aan de tekenen van de tijden kunnen we zien dat het niet zo zal blijven. God zal de ongerechtigheid, de lauwheid van onze kerken bezoeken. Na de verharding en onverschilligheid zal het oordeel van de verwoesting niet uitblijven.

Misschien zijn er wel mensen die bezwaar hebben om huiscatechisatie ter hand te nemen en zeggen dat God de Zijnen wel kan redden zonder enige krachtinspanning van onze kant. Dit doet me denken aan het volgende verhaal. “Ik herinner mij een vader, die nooit zijn kind wilde leren bidden of het zelfs maar wilde onderrichten in de betekenis van het gebed. Hij dacht dat dit verkeerd was en dat zulk een werk moest worden overgelaten aan de Heilige Geest. Het kind viel en brak zijn been en moest het laten afzetten. De hele tijd dat de dokter bezig was met de amputatie, uitte hij verwensingen en vloekte hij op de vreselijkste manier. De vrome dokter zei tot de vader. ‘Zie eens, u wilde uw jongen niet leren bidden, maar de duivel had er blijkbaar geen bezwaar tegen om hem te leren vloeken.’ Dat is het ellendige ervan: als wij niet trachten om onze kinderen tot Christus te brengen, dan is er een ander, die het slechtste zal doen, om hen in de hel te slepen.”

Een ander voorbeeld. Een moeder zei eens tot haar zieke zoon die weldra zou sterven en die zich in een vreselijke gemoedstoestand bevond: “Mijn jongen, het doet mij leed dat je het zo moeilijk hebt, maar ik ben er zeker van dat ik je nooit iets slechts heb geleerd.” “Nee, moeder”, antwoordde hij, “maar u hebt me ook nooit iets goeds geleerd en daarom had allerlei kwaad de gelegenheid om bij mij binnen te komen.”

De voordelen van het doen van huiscatechisatie
Laten we niet vergeten dat God Zijn bijzondere zegen verbindt aan het houden van huiscatechisatie. De HEERE wijst daar nadrukkelijk op in Genesis 18:18–19: “Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden? Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft.” Hier zien we dat de HEERE het huisgezin van Abraham ook uitwendig gezegend heeft in zijn bedrijf, in zijn handel en wandel. Was het ook niet ten tijde van de tachtigjarige oorlog tegen Spanje zo in ons land? Hoe werd ons land niet gezegend met allerlei zegeningen zowel in- als uitwendig. Het werd wel genoemd het Israël van het westen. Onze nadere reformatoren stonden, in navolging van de Engelse puriteinen, het ideaalbeeld voor ogen, om van hun huisgezin een kleine kerk te maken.[2] Een ander voordeel is dat hoe meer men als vader en moeder investeert in onderwijzing aan onze kinderen, hoe meer men ontvangt. Het is net als met de moedermelk, hoe meer het kind zuigt en drinkt, des te meer melk aangemaakt wordt. De ziel van de ouders zal door het onderwijzen ook meer smaak in Gods Woord krijgen, hoewel het misschien in het eerst bitter en moeilijk zal zijn. Datheen zegt daarvan: “Blijdschap komt na veel smarten, alle oprechten van harten.”

Wij zullen als ouders een goede naam nalaten bij onze kinderen. Werd niet met grote roem aan de naam van Jónadab, de vader van de Rechabieten, gedacht in Gods Woord, omdat hij zo’n goede onderwijzing gegeven had aan zijn zonen? (Jeremía 35:19). Onze kinderen worden voor veel dwalingen bewaard als we thuis de huiscatechisatie ter hand nemen. Daar leren ze de basisdefinities van onze christelijke religie! Als deze kennis ontbreekt, zijn ze niet in staat om andersdenkenden te weerleggen. Tijdens de Nadere Reformatie onderwees men zowel thuis als in de kerk uit het uitgebreide catechisatieboekje Catechisatie over den Heydelbergschen Catechismus der Gereformeerde Christelicke Religie (1652) van ds. P. de Witte (1622–1669). Dit was hét catechetisch handboek in de zeventiende eeuw. Voor velen was dit handboek echter te omvangrijk. Begin achttiende eeuw kwam het compacte catechisatieboekje Voorbeeld der godlyke waarheden (1706) van ds. A. Hellenbroek (1658–1731) op de markt. Ook dát werd als te omvangrijk gezien. In 1801 maakte ds. P.J. Resler (1765–1827) een verkorte uitgave van het Voorbeeld der godlyke waarheden met als titel Het leerboekje van Hellenbroek verkort. Veel uitgewerkte Bijbelteksten, die als bewijs dienen, werden uit de beantwoording van de vragen weggelaten. In veel gemeenten wordt dit werkje gebruikt, tenminste als men nog uit de Goddelijke waarheden catechiseert! De kinderen moeten vooral niet teveel teksten leren, want… ze moeten al zoveel leren! Maar laten we één ding onthouden; de Heere Jezus weerlegde de duivel tijdens de verzoeking in de woestijn, alleen door Bijbelteksten! “Er is geschreven”! Voor alle andere zaken wijkt de duivel niet. Velen ervaren het lezen van geschriften van oudvaders als moeilijk, ondanks dat er zoveel hertalingen zijn. Hoe komt dat? Wel, men kent de basisdefinities niet meer die ons geleerd worden in het Voorbeeld der godlyke waarheden. Men kent de bewijsplaatsen niet meer uit Gods Woord, en daarom hebben onze woorden zo weinig zeggingskracht. De duivel gaat voor bevinding niet aan de kant, maar wel voor Gods Woord.

Voordeel voor land en kerk
Het doen van huiscatechisatie kan zoveel goeds aanbrengen voor de kerk en voor ons land. De kerkelijke geschiedenis leert ons van Athanasius (ca. 295–373), hoe hij door zijn vader zo goed was onderwezen toen hij nog een kind was, dat terwijl hij met andere kinderen aan het spelen was, hun ondervraagde over de stukken van de godsdienst en andere godsdienstoefeningen met hen deed. Als Alexander, de bisschop van Alexandrië, dit op afstand beschouwde, voegde hij zich daarbij. Hij stelde aan Athanasius veel vragen; en toen hij zijn kennis vernam, ontbood hij zijn vader en moedigde hem aan om zijn zoon op te leiden tot leraar. Zoals wij weten is hij een bekende leraar in Alexandrië geworden en heeft hij Gods waarheid verdedigd tegenover de Arianen.

In de levensbeschrijving van Philippus Melanchthon (1497–1560) lezen we dat Maarten Luther (1483–1546) samen met hem en sommige andere christenen op zekere tijd (wanneer Karel de Vijfde en de Paus van Rome de protestanten met vuur en zwaard begonnen te bedreigen) bezig was, om van God een geschikte weg te zoeken voor hen en hun kinderen.[3] Toen Melanchthon vermoeid van deze arbeid bedroefd was vanwege al deze drukkende omstandigheden, en even naar buiten ging om door een eindje te wandelen even te ontspannen, vernam hij, toen hij langs een huis liep, kinderstemmen. Toen hij naderde tot de deur, hoorde hij dat de kinderen bezig waren met hun catechismusvraag en -antwoord op te zeggen voor hun moeder. Terstond keerde hij met vreugde tot zijn gezelschap terug. En toen Luther hem vroeg waarom hij nu zo blij was, zei hij: O! laat ons goedsmoeds zijn, daar worden nog jonge kapiteins geoefend, dewelke Christus’ zaak zullen helpen voorstaan en daarvoor strijden.

Verborgenheên, met diep ontzag te melden,
Die ons voorheen de vaderen vertelden,
Die wij, hun kroost, ook niet verbergen mogen,
Die stellen wij het nageslacht voor ogen;
Des HEEREN lof uit ’s lands historieblaân,
Zijn sterken arm en grote wonderdaân.
(Psalm 78:2)

H. Koopman

 
[1] P. Wittewrongel, Oeconomia Christiana Ofte Christelicke Huys-Houdinghe, t’Amsterdam, 1661, deel II, 750.
[2] W. Teellinck, Noodwendich Vertoogh Aengaande den Tegenwoordigen bedroefden Staet van Gods Volck, Middelbrug 1627; S. Oomius, Eccelesiola, dat is, klyne kercke, Amsterdam 1661; J. Koelman, De Pligten der Ouders, Amsterdam 1673, en andere werken.
[3] Wittewrongel, Christelicke Huys-Houdinghe, deel II, 754.

Toekomstverwachting van predikanten in de gereformeerde gezindte (3)

 

Bij het bestuderen van het boek Verwachten wij die de grote dag…?! van Adriaan van Belzen, viel op dat de meeste geïnterviewde predikanten zich uitspraken over de toekomst van Israël. Daarbij staat de exegese van Romeinen 11 centraal. In het bijzonder de verzen 15 en 26a waar staat: “Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?” (vers 15); “En alzo zal geheel Israël zalig worden” (vers 26). Volgens de kanttekening op de Statenvertaling betekent dit wanneer de volheid der heidenen (vers 25) is ingegaan er “een zeer grote menigte” van de “Joodse natie” zalig zal worden. Zij zullen door de prediking van het evangelie geroepen en door het geloof gerechtvaardigd worden.

Nationaal herstel van Israël
Ten aanzien van de heilsverwachting voor het Joodse volk kan ook nog een onderscheid gemaakt worden tussen het verwachte nationale herstel van de Joden naar het oude beloofde land en het geestelijke herstel of de bekering tot de Messias. Een van de geïnterviewde predikanten merkt terecht op dat Wilhelmus à Brakel voorspeld heeft “dat de Heere op Zijn tijd Zijn volk weer in het beloofde land zal brengen.” Deze oude schrijver stond hierin niet alleen. Andreas Essenius (1618–1677), predikant en later hoogleraar theologie in Utrecht, rekende ook stellig met de terugkeer van de Joden naar hun land en de renovatie van Jeruzalem. Ook een Engelse puritein als Matthew Mead (ca. 1630–1699) was er uitgesproken over dat de Joden die overal in de verstrooiing buiten het land Israël leefden zich nog zouden vestigen in het beloofde land. Daarnaast geloofde hij net als vele puriteinen in de toekomstige roeping en bekering van het volk tot Jezus Christus. In zijn preken over Ezechiël 37:12 gaat hij hier uitgebreid op in. Daar staat: “Daarom, profeteer, en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, ik zal uw graven openen en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land Israëls.”[1]

Het ontstaan van of het herstel van de staat Israël heeft grote belangstelling gewekt onder christenen over heel de wereld en ook in de gereformeerde gezindte. Zo merkt een andere geïnterviewde op: “Ten aanzien van Israël is het heel opmerkelijk dat in 1948 een eigen staat kon worden opgericht. Als natie verwerpt het Christus nog, maar volgens Romeinen 9, 10 en 11 zal het eens tot de aanneming komen.”

In meer evangelische kringen gaat men met deze belofte van het nationaal herstel zo ver dat men meent te moeten helpen met de realisering van onvervulde profetieën.[2] Daarbij blijft het niet bij bidden en spreken over deze zaak. Maar ook is financieel en organisatorisch geholpen met boten en vliegtuigen om het Joodse volk weer in het beloofde land te krijgen. Duizenden Joden uit de diaspora (verstrooiing) zijn op deze manier geholpen om naar Israël te reizen. Niettemin wonen er nog steeds vele Joden buiten Israël.

De bekering van Israël
Dat Gods beloften vervuld worden, lijdt geen twijfel. Maar hoe en wanneer daar durft zich niet iedere predikant over uit te spreken. Een aantal vragen die opgeworpen worden bij de exegese van Romeinen 11:26 zijn: “Zijn het nu velen of allen. Doelt Paulus nu op alleen de Joden of ook op het Israël uit Jood en heiden. Zal die bekering van Israël nu gebeuren in een geleidelijk proces of zo plotseling als bij de Ninevieten van Jona.”

In de uitleg van de woorden “geheel Israël” lopen de visies uiteen. In de interviews lezen we de volgende opvattingen:
1. Israël is de samenvatting van de Kerk uit Jood en heiden. Dat is ook de visie van Calvijn. Meestal gaat deze visie samen met de gedachte dat er geen nationale bekering van het Joodse volk zal plaatsvinden.
2. Israël als natie zal bekeerd worden (dus niet elke Jood hoofd voor hoofd). Hierbij zullen de Joden als volk tot Christus komen. Gesproken wordt dan over een volheid of een representatief getal.

Verbonden met de bekering van Israel is de gedachte dat er nog een bloeitijd voor de Kerk zal komen ná de bekering van Israël. Gesproken wordt van een weerslag op de wereld, reformatie, herleving, opwekking, zegen voor de kerken elders in de wereld en “een spade regen”. Hierbij wordt verwezen naar oude schrijvers zoals Thomas Boston (1676–1732) en Robert Murray MacCheyne (1813–1843).

Evaluatie
Onlangs las ik het boek van C.J. Buijs Israëls aanneming. Het leven uit de doden (1974).[3] Dit boek bevat een kerkhistorische documentatie van allerlei oude schrijvers betreffende hun leer van de laatste dingen. Buijs beklaagde zich over het schrille contrast dat hij in zijn tijd waarnam in vergelijking met de tijd van de oude schrijvers die zich zo helder Schriftuurlijk uitspraken over het nationaal en geestelijk herstel van het volk der Joden en de daarmee verbonden heilstijd voor de kerk. De auteur zag de meeste oudvaders als vertolkers van het postchiliasme. Dat is de verwachting van een toekomstige heilstijd voor de Kerk, zonder dat Christus vóór die tijd eerst wederkomt (zoals de prechiliasten leren). Het is waar dat nadere reformatoren zoals Wilhelmus à Brakel (1635–1711), Jacobus Koelman (1631–1695) en Theodorus van der Groe (1705–1784) gerekend kunnen worden tot de postchiliasten. Het boek van Buijs behoeft echter wel enige nuance omdat de oude schrijvers echt niet allemaal gelijk dachten over de toekomst van Israël.[4] In onze tijd is die variatie in het denken er nog steeds.

D. Baarssen

(Slot)

 
[1] Vgl. M. Mead, Dorre doodsbeenderen, Rumpt 2004, met name preek 4 en 5.
[2] Vgl. G. Scheller, Operatie Exodus, Hoornaar 2011.
[3] C.J. Buijs, Israëls aanneming. Het leven uit de doden, Bleiswijk Z.H. 1974.
[4] Vgl. M. van Campen, ‘Jodendom’, in: Encyclopedie Nadere Reformatie deel III (A–K), Utrecht 2020, 679–682.

Jonathan Edwards over de bekering van Israël

 

De bekende Amerikaanse puritein Jonathan Edwards (1703–1758) schreef heel duidelijk over de toekomstige bekering van Israël. Hij deed dat in A history of the work of redemption containing the outlines of a body of divinity. In dat werk ging hij in op de omverwerping van het zichtbare koninkrijk van satan. Hij liet ook zien waarin die omverwerping bestaat. Een van de punten die hij aan de orde stelt is de toekomstige bekering van Israël. Hier volgt een citaat (p. 363–365) uit een Nederlandse vertaling De geschiedenis van het heil (Apeldoorn 2021):

“Dan zal het Joodse ongeloof ten val worden gebracht. Hoewel zij veel meer dan zeventienhonderd jaar hardnekkig zijn geweest in hun verwerping van Christus en de voorbeelden van bekering van enigen van dat volk heel zeldzaam zijn geweest sinds de verwoesting van Jeruzalem. Hoewel zij, tegen de duidelijke leer van hun profeten, de wreedheid van hun voorvaders in het kruisigen van Christus bleven goedkeuren, nochtans, als deze dag komt, zal de dikke sluier die hun ogen verblindt, weggenomen worden. Goddelijke genade zal hun harde harten doen smelten en vernieuwen. ‘Doch zo wanneer het tot de Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen’ (2 Kor. 3:16). ‘En zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enige zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene’ (Zach. 12:10).

Dan zal het huis van Israël behouden worden!

De Joden, overal waar zij verstrooid zijn, zullen hun oude ongeloof afwerpen. Hun harten zullen op een wonderlijke wijze veranderd worden en zij zullen zichzelf verfoeien vanwege hun oude ongeloof en hardnekkigheid. Zij zullen samen tot de gezegende Jezus toestromen, boetvaardig en ootmoedig, en Hem met blijdschap herkennen als hun heerlijke Koning en enige Zaligmaker. En zij zullen van ganser harte, als met één hart en stem, Zijn lof verkondigen onder andere volken.

In het elfde hoofdstuk van de Romeinenbrief is niets met meer ze­kerheid voorzegd dan deze nationale bekering van de Joden. Er zijn ook vele passages in het Oude Testament die op geen andere manier uitgelegd kunnen worden. Deze kan ik nu niet allemaal opnoemen.

Naast deze profetieën aangaande de roeping van de Joden hebben wij een opmerkelijke verzegeling van de vervulling van dit grote gebeuren in de weg van Gods voorzienigheid. Zij zijn namelijk als een afgezon­derd volk bewaard gebleven in zo’n verstrooide toestand, gedurende meer dan zestienhonderd jaar. In de wereld vindt men niets wat daarop lijkt. Daar is ongetwijfeld een opmerkelijke hand van voorzienigheid in te zien. Wanneer het geroepen zal worden, zal dat oude volk, dat alleen Gods volk was gedurende zo’n lange tijd, opnieuw Zijn volk zijn, om nooit meer verworpen te worden. Dan zullen zij tot één kudde vergaderd worden, samen met de heidenen. Zo zullen ook de overgeblevenen van de tien stammen, waar zij ook zijn, hoewel zij veel langer dan de Joden verworpen zijn geweest, binnengebracht worden met hun broeders, de Joden.

De profetieën van Hosea schijnen dit in het bijzonder aan te kondi­gen, dat in de toekomstige heerlijke tijden van de Kerk beide Juda en Efraïm, of Juda en de tien stammen, samen binnengebracht zullen worden. Verenigd tot één volk, zoals zij dat vroeger waren onder David en Salomo. ‘En de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zullen tezamen vergaderd worden, en zich een enig Hoofd stellen en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn’ (Hos. 1:11). Zo ook in het laatste hoofdstuk en andere delen van zijn profetie. Hoewel we niet weten wanneer deze bekering van het volk van Israël zal geschieden, kunnen wij op grond van de Schriften wel vaststellen dat dit zal plaatsvinden voordat de heerlijkheid van de Kerk uit de heidenen volkomen voltooid zal zijn. Omdat er wordt gezegd dat hun aanneming voor de heidenen het leven uit de dood zal zijn (Rom. 11:12–15).”

D. Baarssen

Inleiding tot het gehele werk van Schortinghuis

 

Wie kan, Die ’t groot belang van Sion leyt op ’t hart,[1]
Sig selfs bedwingen van medogen, druk, en smart?
Terwyl het Praalgebouw van Koning Jesus Tempel
Ontluistert wort, van ’t doot gebeent’, dat op den Drempel,
Sig neer set, en met ’t Heylig zaat,
In ’s Konings Hof en Zalen gaat.

Wie treurt niet? Als het ligt wort duisternis genoemt:
En ’t Goddelose rot regtveerdig wort geroemt:
Als ’t Heilig volk, ô smart, gesmaat wordt en geschonden
Van ’t sorgelose gros, dat blind leyt in haar sonden:
Als Satan, Werelt, en ’t gewelt
Der bosen, Sions kind’ren schelt.

Wie beeft niet? Als, en Tin en Tempels, ’t naar geluit
Van laster vloeken, so boosaardig, dond’ren uit:
Als ’t Erfvolk van Beloften, niet als dreygementen
Verbasend’ hoort; en schreeuwt ach! Isr’el na uw’ Tenten;
Soeckt treurig in uw’ binnenzaal
Uw’ Koning, en hout avondmaal.

Wie sinkt niet in verwondering? Als Hy beschouwt,
Hoe ’t Letterkundig Oog, ’t geraamt voor ’t ligchaam hout:
Hoe ’t Reyn als onreyn, ’t Dode leven, ’t Leven doot
Wort angesien, en hoe verbystert ’t Kinder-broot
Te greep an ieder wort geleyt,
Ja ’s Hemels gunst selfs toegeseyt.

Dit wangestel, so naar verbastert, perst mijn geest,
Om ’t volk, als Lammeren, van ’t Levenlose Beest
Te schiften: om het snood gebroet en slangen zaat
Der Wereltlingen, af te malen na hun staat:
Of ’t Naam volk van geverfde schijn
Ontmaskert, en ontdekt mogt zijn.

Hoe seltzaam is het, dat een dode romp, van geest
Ontbloot, in schyn van leven, enkel onbevreest
Reykhalst na ’t Salig Deel, en eens met Jesus scharen
Sig inbeelt, sonder gront, na Salems Stadt te varen.
Wie denkt niet, dat de Satan lagt
Om ’t volk, dus in syn strik gebragt.

Wie ooit medogen heeft geleert, merk op, en ween
Om ’t Christendom, so enkel dwaas, dat sonder reen
Niet keurt, nog kent, als geesteloos en ongevoelig
Slegs heen te wand’len, ja Vijandelyk en woelig
Sig ankant tegen die, Bekleet
Met Heyl, op smalle paden treed.

Maar Ach! Verdwaasde! Die ’t ontdekkend’ geestes ligt
Ontvlugt; Siet hier voor u myn hert en pen gerigt
Tot uw’ bestiering’, of den Hemel in meed’ dogen,
Om U rampsaalig’ uit te redden wiert bewogen;
Of ’t Heyl, voor Sions volk bereyt,
U nog eens wierde toegeleyt.

Belyd, en bidt, en sugt, soek uw’ bescheyden broot
U toegedeelt, of niet een kruimtje voor uw’ noot
Gepast zy; set U neer, al bevend’, an de voeten
Van Koning Jesus, of Sijn Geest U mogt ontmoeten
Met ligt en leven, dat uw’ hert,
Verligt, verlost, en Heylig wert.

Ontwaakt Gy sinnelose, die van ’s Geestes ligt
Onkundig zyt: belyt uw’ schult en leer uw’ pligt.
En Gy, die sorgeloos in slaapzugt legt te ronken,
Ryst op, eer d’ afgront opgebroken, met haar vonken
Uw’ ziel rampsalig in den gloet
Van d’ Helsche vlam versinken doet.

Kom self bedriegers, die met ingebeelde waan
So naar bedrogen; meynt den storrem uit te staan,
In d’ Oordeels dag, Ach! beeft, en schrikt eens voor dat dond’ren,
Dat ’t Huichelagtig volk sal treffen met de Sond’ren:
Lees hier: Verwerpt uw losse gront,
En Bouw’ uw’ Ziel op ’t Heyl-Verbont.

En Gy, die Vinnig met Gods Keurelingen spot,
En Wandelt met het Godt vergeten heyloos rot
De Wereltlingen. Ach! ontsluit uw’ hert en ogen,
En siet al biddend’, door den Waarheytsglants om hoge,
Tot Hem, die met Zyn zalig Bloet
Nog kan vermurven uw’ gemoet.

Belyders, die de Waarheyt in den letter kent,
En door ’t gemeene ligt des Geestes zyt gewent
U selfs te buigen, onder waarheyts kragt, en ’t soeken
Begint. Ach! treurt en bid, eer dat de nare vloeken
Uw’ ziel verbasen: streef na ’t goet
Dat Sions Burg’ren saal’gen doet.

Kom ook, die neer gedrukt, voor Hel en Toorne beeft,
En overtuigt van ’t sondig quaat, in naarheyt leeft.
Ach! klopt, en roept om d’Hemel met gewelt te stormen,
Tot dat U, Koning Jesus, door Syn Geest herformen
Sal, tot Syn Dienst en Heerlikheyt,
Voor ware kloppers toebereyt.

Maar Gy, ô Sions kind’ ren, die den Koning kent
In ’t Heyligdom, en door geloof nu zyt gewent
Syn Naam alom met blyder hert, en tong te roemen;
Die ieders tong, van die U kent, moest Heylig noemen,
Het zalig volk, dat in den raat
Der Eeuwigheyt geschreven staat.

Kom hier eenvoudig, hef uw’ hert na boven, singt
Met blytschap, dat den galm in ’t oor der Eng’len klingt.
Vermaakt U vrolyk, en laat hier uw’ ziele weyden:
Tot dat Gy eens, wanneer uw’ Koning u doet scheyden,
In ’t Eeuwig salig Hemels Hof
Gans vlekkeloos sult singen lof.

Singt dan, ô Sangers, laat uw’ hert en ziel om hoog
Gekeert syn. D’Hemel wensch ik, sal syn gunstig oog
Op U doen stralen, en Syn Naam U leren prysen,
Hier met Syn volk, dat Hem voor Eeuwig sal bewysen
Den lof, by d’Engelrey die ’t lust
Te singen eeuwig sonder rust.

W. Schortinghuis, Geestelike Gesangen tot Ontdekkinge, Overtuiginge, Bestieringe, en opwekkinge van Allerley Soorten van Menschen, So Onbekeerde, als ook Bekeerde, Groningen: Jurjen Spandaw, 1734. Inleyding.

 
[1] Originele titel luidt: ‘Inleydinge tot het geheele werkje’

De spoorlijn naar de hemel (14)

 

We vervolgen de bewerking op de satire van Nathaniel Hawthorne (1804–1864), geïnspireerd door Bunyans Christenreis, waarmee we deze artikelenserie afsluiten.

De Betoverde Grond en het land Beulah
Mijn herinneringen van de reis zijn nu, voor een tijd, duister en verward. Dat komt omdat mij hier een vreemde slaperigheid overviel, als gevolg van het feit dat wij de Betoverde Grond passeerden. De lucht ervan veroorzaakte een grote geneigdheid tot slapen. Ik ontwaakte echter, zodra wij de grenzen overschreden van het aangename land van Beulah. Al de passagiers wreven zich de ogen uit, zetten hun horloges gelijk en wensten elkaar geluk met het vooruitzicht van binnenkort het reisdoel te bereiken. De zoete geuren van dit gezegende klimaat waren verfrissend. Wij zagen waterstralen van zilveren fonteinen, waarover mooie loofbomen hingen met heerlijke vruchten. De bomen waren overgeplant met enten uit de hemelse tuinen. We waren, net als de Israëlieten, de grenzen genaderd van het hemelse Kanaän, maar dat oude Israël kon niet ingaan vanwege hun ongeloof. De treinreizigers hadden een lange reis achter de rug, waren nog verdoofd door de bekoringen van de wereld en door de liefkozingen van de godsdienst, maar wensten elkaar geluk, terwijl ze in werkelijkheid voortraasden op de rand van de afgrond van de hel. Elk ogenblik konden ze erin storten, maar helaas, ze zagen het niet.

De trein raasde voort en opeens was er geklepper van vleugels in de lucht en de lichtende verschijning van een engel, die zich voortspoedde met een of andere hemelse zending. Een laatste waarschuwing, door weinigen opgemerkt, omdat ze te druk waren met de dingen van de tijd. De trein was dicht in de nabijheid van het laatste station. Uit de stoomfluit kwam een laatste en vervaarlijk geschreeuw, dat leek op een soort gekerm en gehuil, een bittere woeste boosheid, vermengd met het wilde gelach van een duivel of een idioot. Apóllyon had tijdens onze hele reis, bij elke plaats van oponthoud, de meest afschuwelijke geluiden uit het fluitje van de machine geperst. Bij deze laatste poging overtrof hij zichzelf en bracht hij een hels oproer teweeg, dat de vreedzame inwoners van Beulah in beroering bracht en zelfs door de hemelse poorten moet zijn doorgedrongen.

Het verschrikkelijke geschreeuw dreunde ons in de oren. Plotseling hoorden wij een verheven geluid. Alsof duizend muziekinstrumenten tegelijk hun schitterende klanken lieten horen, omdat een held naderde die de goede strijd had gestreden, een glorievolle overwinning had behaald, en nu was gekomen om zijn wapens voorgoed neer te leggen. Ik wilde meer zekerheid aangaande de reden van deze blijde muziek en stapte daarom uit de wagen. Ik zag dat een menigte blinkende wezens zich op de andere rivieroever had verzameld om twee pelgrims te verwelkomen die juist uit de diepte omhoogkwamen. Het waren dezelfde reizigers die Apóllyon en wijzelf bij het begin van de reis met hoon en schimp en hete stoom hadden overladen. Dezelfden, die door hun onwerelds voorkomen en indrukwekkende woorden mijn geweten hadden aangeroerd, te midden van de feestvierders van de IJdelheidskermis.

Het einde van de reis
Ik zei tegen mijnheer Ruim-uit-de-weg: “Hoe verbazend goed zijn die mannen aangekomen, ik wenste wel dat wij daar ook van verzekerd waren.” Mijn vriend antwoordde: “Geen vrees, geen vrees, kom, haast u, de veerboot zal direct van wal steken en in drie minuten zult u aan de andere kant van de rivier zijn. Ik twijfel er niet aan of u zult taxi’s vinden om u naar de poorten van de stad te rijden.” Aan de rivierkant lag een veerboot met een groot vermogen, de laatste verbetering op deze belangrijke route. De zware motor maakte hard geluid, dat betekende dat het vertrek onmiddellijk zou plaatsvinden. Ik haastte me met de rest van de passagiers aan boord, waarvan de meesten in verwarring verkeerden. Sommigen schreeuwden om hun bagage, anderen trokken zich de haren uit hun hoofd, en riepen dat de boot zou omslaan of zinken. Bij sommigen kwam dat door de deining veroorzaakt door de sterke stroom, bij anderen door het afschuwelijke gezicht van de kapitein, en nog weer anderen waren nog duizelig van de slaapwekkende invloed van de Betoverende Grond. Te láát merkten ze dat het einde van de reis was gekomen. Te laat merkten ze het bedrog, dat sommigen tot wanhoop bracht, helaas geen heilzame. Terugkeer was niet mogelijk. Ik keek achterom en zag verbaasd, dat mijnheer Ruim-uit-de-weg op de oever met zijn hand wuifde ten teken van vaarwel. Ik vroeg: “Gaat u niet over naar de Hemelstad?” Hij antwoordde met een wonderlijke lach en een verwrongen gezicht, dat ik bij de bewoners van de Donkere Vallei ook had opgemerkt: “O nee! Ik ben alleen maar zover meegegaan ter wille van uw aangenaam gezelschap. Goedendag! Wij zien elkaar weer.” Mijn uitmuntende vriend Ruim-uit-de-weg schoot in de lach en in zijn geschater ging een wolk van rook op uit zijn mond en neusgaten. Een vonk van een akelige vlam flikkerde in zijn ogen en die bewees onmiskenbaar dat zijn hart geheel en al rood vuur was. De onbeschaamde vijand! Hij had het bestaan van Tofeth geloochend, terwijl hij de vurige pijniging daarvan voelde woeden in zijn borst! Ik snelde naar de andere kant van de boot om terug op de oever te springen, maar dat kon niet meer, het was te laat. De door de motoren opgezweepte kolkende watergolven bespatten mij. Hun cirkelbewegingen veroorzaakten een schuim, zo koud, zo dodelijk koud, als de koude die deze wateren nooit zal verlaten. Dat gebeurt pas als de Dood in zijn eigen rivier zal verdronken zijn. Ik ontwaakte met koude rillingen en een bonzend hart.

Dank hemel! Het was een droom!

H. Koopman (bewerkt: A. Eskes)

(Slot)

Redactioneel

 

Vragen en opmerkingen
Heeft u vragen op principieel, theologisch of ethisch vlak, of naar aanleiding van de geplaatste artikelen, dan kunt u die stellen via redactie@gereformeerdvenster.nl.
Ook bieden we u graag de mogelijkheid in onze nieuwsbrief te publiceren. Ook hiervoor kunt u contact opnemen via redactie@gereformeerdvenster.nl.

Nieuwsbrief voor personen zonder internet
Wanneer u niet beschikt over internet, kunnen we een geprint exemplaar laten bezorgen. Aanmelding hiervoor graag schriftelijk bij D. Baarssen (Blazer 32, 8322 EA Urk).

Opvragen eerder verschenen nieuwsbrieven
Bovenaan de nieuwsbrief staat een linkje met de tekst “Bekijk deze e-mail in uw browser”. Via deze route kunt u linksboven op de knop “Past Issues” klikken. Op deze wijze kunt u alle eerder verschenen nieuwsbrieven downloaden.

Financieel
De nieuwsbrief wordt gratis verstrekt. Uiteraard zijn er wel onkosten. Wanneer u een gift wilt overmaken kan dit naar bankrekeningnummer NL48 RBRB 0200 6562 79 ten name van A. Eskes, ten gunste van “Gereformeerd Venster”.
Gereformeerd Venster

Hoofdredacteur:
W.J. op 't Hof
Redacteuren:
D. Baarssen
A. Eskes
H. Koopman
Copyright en overname artikelen:
© Gereformeerd Venster. Overname van artikelen is toegestaan, mits duidelijk de bron vermeld wordt (Gereformeerd Venster, Nr. 60 - Maandag 13 februari 2023) en geen verandering in de tekst wordt aangebracht.

Voeg info@gereformeerdvenster.nl toe aan de lijst van veilige afzenders zodat u zeker weet dat u al onze nieuwsbrieven ontvangt.

Website: www.gereformeerdvenster.nl
E-mailadres voor aanmelden: info@gereformeerdvenster.nl
E-mailadres redactie: redactie@gereformeerdvenster.nl

uitschrijven voor deze nieuwsbrief