Waar gaat het over
Johannes 9, 1-39 (© NBV21)
Genezing van een blinde
In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ ‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. Zolang het dag is, moeten we het werk doen van hem die mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht voor de wereld.’ Na deze woorden spuwde hij op de grond. Met het speeksel maakte hij wat modder, hij streek die op de ogen van de blinde en zei tegen hem: ‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u daar.’ (Siloam is in onze taal ‘gezondene’.) De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien.
Zijn buren en de mensen die hem kenden als bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?’ De een zei: ‘Ja, die is het,’ en de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op.’ De man zelf zei: ‘Ik ben het echt.’
Toen vroegen ze: ‘Hoe zijn je ogen opengegaan?’ Hij zei: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn ogen en zei: “Ga naar Siloam om u te wassen.” Ik ging erheen, en toen ik me gewassen had kon ik zien.’ Ze vroegen: ‘Waar is die man?’ ‘Dat weet ik niet,’ zei hij.
Toen namen ze de man die blind geweest was mee naar de farizeeën. De dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbat. Ook de farizeeën vroegen hoe het kwam dat hij kon zien. En weer vertelde hij: ‘Hij heeft wat modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en nu kan ik zien.’ Sommige farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want hij houdt zich niet aan de sabbat,’ maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke wondertekenen kunnen doen?’ Er ontstond verdeeldheid. Daarop vroegen ze aan de blinde: ‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers jouw ogen die hij genezen heeft.’ ‘Hij is een profeet,’ was zijn antwoord.
Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind geweest was en nu kon zien. Ze riepen zijn ouders en vroegen hun: ‘Is dat uw zoon die blind geboren zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’ ‘Dit is onze zoon,’ zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’ Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze iedereen die Jezus als de messias zou erkennen uit de synagoge zouden zetten. Daarom zeiden de ouders dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf moesten vragen.
Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,' zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’ ‘Of hij een zondaar is weet ik niet,' zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ Ze drongen aan: ‘Wat heeft hij met je gedaan? Hoe heeft hij je ogen geopend?’ ‘Dat heb ik u toch al verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van hem worden?’ Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar hij vandaan komt.’ De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar hij vandaan komt, terwijl hij mijn ogen geopend heeft. We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. Dat de ogen van iemand die blind geboren is geopend worden - dat is nog nooit vertoond! Als die man niet van God kwam, zou hij dit toch niet hebben kunnen doen?’ Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg.
Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ ‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in hem geloven,’ zei hij. ‘U kijkt naar hem en u spreekt met hem,’ zei Jezus. Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij boog zich voor Jezus neer. Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’ 40 Een paar farizeeën die bij hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’
Overweging
Jezus zag in het voorbijgaan iemand, die van zijn geboorte af blind was. Wij zien ook in het voorbijgaan mensen, honderden mensen zelfs. Maar we zijn vaak zo met onze eigen zorgen bezig dat we ze niet echt zien als mensen, met hun bezigheden, hun verdriet, of hun vreugde. Jezus kijkt naar de mensen om wat ze zijn, voor Jezus is ieder speciaal en uniek. Hij ziet ze niet zomaar, maar ziet ook wat eraan scheelt, waar het mis gaat met iemand. Jezus ziet de binnenkant van de mens. Dat is toch anders dan we denken. Angst heeft mensen God doen interpreteren als Degene, die alles ziet en onthoudt voor het laatste gericht, de God met de grote vinger. In België vind je vaak een schilderijtje in het café met een driehoek en een oog, symbool van de God die alles ziet. Ook hier is zoiets in veel kerken aanwezig. In een café staat er nog onder geschreven: "hier vloekt men niet". Velen hebben dit symbool als bedreiging gezien, en weten er verder geen raad mee. Willen we het dan ook begrijpen dan moeten we kijken hoe Jezus naar ons ziet.
Wat we hier in de lezing van vandaag zien gebeuren is iets anders. Door zijn manier van handelen laat Jezus ons klaar en duidelijk zien dat God met een blik naar de mensen kijkt die er niet in de eerste plaats op gericht is ons te betrappen. De manier waarop Jezus naar de mensen kijkt is erop gericht te zien wat er niet goed gaat bij die mens. Maar dan niet in de zin van wat hij verkeerd gedaan heeft, maar in de zin van wat aan die mens scheelt, in welke moeilijkheden hij zich bevindt. Het is een liefdevolle blik. Een blik die vraagt: "Wat kan ik voor u doen?" Naastenliefde is omzien naar de ander, en zien wat hij nodig heeft. Zo is Jezus, zo is zijn Vader. Wanneer we langs de ander heen lopen zonder hem te zien, dan maken we ons zelf blind.
Een filosofische aanvulling zijn de gedachten van de de Franse filosoof Emmanuel Levinas. Hij had een complexe visie op het thema zien en gezien worden, die voortkwam uit zijn algemene filosofische benadering van het "anders-zijn" van de ander.
Een van de hoofdgedachten van Levinas was dat de ander ons in staat stelt om buiten onszelf te treden en ons bewust te worden van onze eigen beperkingen en conditioneringen. Door de ander te zien en gezien te worden, worden we geconfronteerd met het feit dat we niet autonoom zijn en dat ons bestaan niet alleen afhankelijk is van onszelf, maar ook van de ander.
Een andere belangrijke gedachte van Levinas was dat we in het zien van de ander, niet de ander moeten reduceren tot een object of een instrument om ons eigen doel te bereiken. In plaats daarvan moeten we de ander erkennen als een uniek en onvervangbaar individu, met een eigen subjectiviteit en waardigheid.
Levinas stelde ook dat het zien van de ander ons verantwoordelijkheid geeft. We hebben de verantwoordelijkheid om de ander niet te reduceren tot onze eigen belangen en doelen, maar om rekening te houden met hun behoeften en hun perspectieven te respecteren.
Ten slotte stelde Levinas dat het gezien worden door de ander ons kwetsbaar maakt, omdat het ons bewust maakt van onze afhankelijkheid van de ander.
Zondag verder.
Richard.
|